Longreads over cultuur - elke maand een nieuwe longread
Louis Sebastien Mercier: dwarsdoorsnede van Parijs in 1780

Louis Sebastien Mercier: dwarsdoorsnede van Parijs in 1780

Indipendenza geeft om de maand aandacht aan bijzondere literatuur die in het Nederlandse taalgebied is uitgegeven. Deze keer: Niemand ontbijt meer met een glas wijn van Louis Sébastien Mercier (Arbeiderspers, Privé-domein, 1999).

20 februari 2021 / 3197 woorden / 24 minuten leestijd / thema’s: literatuur, geschiedenis, Parijs

Louis Sebastien Mercier was vermoedelijk de eerste columnist ter wereld. In ongelooflijk puntige taal voor achttiende-eeuwse begrippen beschrijft hij zijn maatschappij van toen, dus de periode 1781 – 1788. Het leven der matrones, een hondenplaag, sinaasappels eten, patsers die een koets moeten bezitten.

Net als moderne columns gaat het over alles en heeft Mercier overal ook wel een mening over. Zelfs het proza is net zo kritisch en puntig als hedendaagse columnisten (wel veel beter geschreven). En ontbijten deed men dus niet meer met een glas wijn.

Het aantrekkelijke van dit boek (vertaald en van inleiding voorzien door Willem Derks) is dat je een serieus inkijkje krijgt in een maatschappij. Er zijn veel notities, er waren al kranten, maar dergelijke korte stukjes (hij noemde ze tableaus) die allerlei zaken in een maatschappij blootleggen, waren nog niet uitgevonden. Een soort columns dus.

Hij voelde zich destijds zelf ook gedwongen om het uit te leggen:

‘Ik heb noch een inventaris, noch een catalogus gemaakt, ik heb aantekeningen gemaakt van wat ik zag.’

Nog beter geformuleerd:

‘Ik heb mij gewijd aan de moraal en haar vluchtige nuances.’

Cover van de uitgave van Privé-Domein

Wie was Louis Sébastien Mercier?

Geboren in Parijs (1740) en zoon van een winkelier. Hij studeerde en kreeg de befaamde klap met de literaire hamer. Schreef in de stijl van Diderot drama’s, een nieuwe mix van tragedies en komedies. Hij bewees al snel een neus te hebben voor de mens in de toekomst toen hij het boek L’an 2440 schreef. De verteller komt dan in het Parijs van 2440, waarin Lodewijk XXXIV aan de macht is maar Parijs een perfecte maatschappij is geworden.

Tien jaar later verschijnt dan zijn Tableaus. Hoewel je je dat nu niet kunt voorstellen met onze schier oneindige voorraad mensen die meningen uiten in kranten, maar het in Zwitserland in 1781 gedrukte boek werd verboden in Frankrijk. Na een onderonsje met een politie-agent die enthousiaster was over het boek dan hij zou moeten zijn, krijgt Mercier geen straf. Een jaar later verschijnt in Zwitserland een nieuwe vierdelige uitgave, met nieuwe teksten en bewerkingen uit de eerste. Nog steeds voorzichtig want op het titelblad staat dat het in Amsterdam gedrukt zou zijn en de naam van de auteur ontbreekt. De nieuwe editie verkoopt goed.

Het recyclen van goedverkopende ideeën is van alle tijden. Er verschijnt in 1783 nog een vierdelige uitgave en in 1788 rondt hij het af met nog eens vier delen. Dat zijn meer dan duizend hoofdstukken. Ja, salons bezoeken deed hij ook, maar hij werkte knetterhard, want vertaalde in deze tijd nog een boek en schreef een historisch werk van vier delen. Hij zat in die ‘schrijversflow’ die onmisbaar is om iets voor elkaar te krijgen.

Wat wilde Mercier met zijn teksten?

Wat maakt hem dan de eerste columnist ter wereld? Omdat hij ook een maatschappelijk doel had met zijn teksten.

‘Ik heb met nadruk gewezen op verschillende misstanden. (…) Ze aan de kaak stellen is hun ondergang voorbereiden.’ Maar hij wilde duidelijk niet op de man spelen, hoewel hij wel bij ieder stukje iemand in gedachten had: ‘Op de persoon gerichte satire is altijd slecht, want zij corrigeert in het geheel niet, zij irriteert, zij verhardt en leidt niet tot het rechte pad.’

Bewust meed hij filosofische, historische of essayistische beschouwingen, zoals menig denker en filosoof in zijn tijd niet had kunnen laten.

‘Ik heb mij beziggehouden met mijn generatie en het aanzien van mijn eeuw, omdat deze voor mij heel wat interessanter is dan onzekere geschiedenis van de Feniciërs en de Egyptenaren.’

Hij voegt toe:

‘Mijn tijdgenoot, mijn landgenoot, hij is het individu dat ik in het bijzonder moet kennen omdat hij het is met wie ik moet verkeren (…).’

Hij vermoedde daarmee denk ik al dat zijn werk langer houdbaar zou blijven als historisch object:

‘Ik durf te geloven dat men over honderd jaar mijn Tableau weer zal oppakken, niet vanwege de verdienste van de schildering, maar omdat mijn observaties, op welk gebied dan ook, verband zullen hebben met de observaties van de eeuw die eraan komt en waarin men zal profiteren van onze dwaasheden en wijsheden.’

Daar slaat hij de spijker op zijn kop, zoals onderstaande voorbeelden laten zien.

Mercier schreef ook zestig toneelstukken en stopte in al die toneelstukken een moralistisch plot, vermoedelijk met hetzelfde idee. Waar zijn toneelstukken zijn gedateerd, ogen zijn Tableaus nog fris, hoewel dat ook te danken is aan flinke inkortingen door de vertaler.

Hoe ging hij om met de Franse revolutie en de Terreur?

En ja, soms ben je tijdgenoot van iets ongewoons. In 1791 begon de Franse revolutie. Mercier is wel fan van een wereld zonder koning. Hij wordt lid van de Nationale Conventie en zit dichtbij de Girondijnen. Dan radicaliseert de revolutie, Robespierres Terreur begint, en Mercier wordt ook opgepakt. Hij staat op de nominatie om op 28 juli 1794 geguillotineerd te worden. Dan gebeurt er iets onwaarschijnlijks: tijdens die nacht komt Robespierre zelf onder de guillotine. De grillen van het lot…

Mercier komt vrij, gaat in de nieuwe Franse Tweede Kamer zitten, leert bij de academie van wetenschappen ene Napoleon kennen, stopt met politiek, schrijft een nieuw Tableau: Le Nouveau Paris. Later wordt hij weer een criticus van Napoleon.

‘Ik houd veel van de gematigdheid, die mij humaan, tolerant en bedachtzaam heeft gemaakt.’

Louis Sébastien Mercier / Devéria, Couché & Géraut, via Wikimedia Commons

Waarom werd Mercier nooit een ‘groot’ schrijver?

In de toelichting van Willem Derks in het boek (waar bovenstaande tekst op gebaseerd is) staat ook helder uitgelegd waarom Mercier nooit als een ‘groot schrijver’ de geschiedenis is ingegaan: omdat hij niet kritisch genoeg was op zijn materiaal. Met zijn haastige en slordige manier van schrijven leek hij soms op een copywiter.

Zijn zwakke punt was het feit dat hij niet opnieuw teksten bekeek en herschreef maar altijd iets nieuws wilde maken. Door zijn wall of books zijn de kwaliteiten ervan onzichtbaar geworden. ‘Hij is de Franse auteur die de grootste bijdragen aan de bevordering van de papierhandel heeft geleverd’, schreef een tijdgenoot en vriend van hem met gevoel voor sarcasme.

Scheid je het kaf van het koren (iets wat je vaker ziet: complete edities in het Frans, leesbare ‘selecties’ in Nederlandse uitgaven), dan beginnen de pareltjes van Mercier pas echt te schijnen. Als je dat boek leest (dus deze uitgave), lees je ineens een prachtig boek met zinnen en observaties waarvan je niet kunt geloven dat iemand die in die tijd al schreef, of waarom die teksten nooit bij een breder publiek zijn aangeslagen. Want weinig teksten uit de achttiende eeuw kunnen hieraan in helderheid tippen. De uren van de dag vind ik zelf een van de mooiste stukjes, dat wedijvert met het allerbeste proza dat ik ken. Daarin schetst hij een tableau van een dag in Parijs.

Zaken die na 240 jaar nog herkenbaar zijn…

Door de voorselectie van dit boek lijkt het af en toe alsof Mercier bijna een helderziende is. Hij heeft gewoonweg zoveel geschreven dat er wel raakvlakken moeten zijn – en daarbij was hij er ook wel bewust naar op zoek.

Het arbeidsbureau en uitzendbureau

‘Tussen al die bureaus die u ergeren, die u kwellen, die u beroven, waar iedere kwitantie van twaalf stuivers een paraaf moet hebben en alles door een menigte commiezen wordt ingeschreven met zo’n automatisme dat men ze beter bij Vaucanson zou kunnen bestellen, ontbreekt er één dat van oneindig groot nut zou zijn. Het zou bestaan uit een register waarin iedereen die wil werken zich aanbiedt en daartoe zijn naam, adres en kundigheden opgeeft. Daarnaast zouden in een ander register alle denkbare anavragen moeten worden opgenomen. Vervolgens zouden intelligente lieden, door die twee registers met elkaar te vergelijken, de aanvragen en de personen bij elkaar moeten brengen.’ (…) Geen enkel talent zal ongebruikt blijven, en zelfs kan ik me erop beroemen dat ik een sufkop nog gemakkelijker aan een baan zal weten te helpen dan een man met talent van de geest.’

De datingsite

‘Hé, zouden we dat plan misschien niet kunnen uitbreiden tot huwelijken? Wanneer men bedenkt dat zomaar een ontmoeting bepalen is geweest voor een eerbare rijkdom of een gelukkige verbintenis, dan kunnen de onervarenheid en de verbinding niet genoeg geholpen worden, want wij gaan pas allen aan elkaar voorbij zonder elkaar te leren kennen. Wij brengt ons bij elkaar? Wie zal ons inlichten over een de overeenkomst tussen onze situaties?

Affiches/reclame

‘Een afficheplakker is het toonbeeld van gelijksmoedigheid. Onverstoorbaar plakt hij het heilige, het profane, het juridische, het doordvonnis en de verdwenen hond aan, van wat hij opplakt, leest hij nooit iets anders dan de vergunning van de magistraat. Als die naam er maar op staat zou hij zijn eigen vonnis aanplakken.’

Verstedelijking

‘Ik verdwaal, ik raak de weg kwijt in deze immense stad [Parijs]; ik ken zelf de nieuwe wijken niet meer. Landerijen die groente voortbrengen wijken terug en maken plaats voor gebouwen. Chaillot, Passy en Auteuil zitten al aan de stad vast. Nog even en Sèvres is aan de beurt; en als dit in de komende honderd jaar doorgaat tot aan Versailles, aan de andere kant tot Saint-Denis en aan de kant van Picpus tot aan Vincennes, dan zal de stad zonder twijfel erger dan een Chinese stad zijn.’

Beurshandelaren

‘Had iemand nog maar tweehonderd jaar geleden ooit van wisselagenten gehoord, wie spiedende ogen in alle kluizen kijken alsof ze openstonden, die zich op zakken geld storten waar ze bij kunnen en hun percentage van pakken, die zich in de eeuwige maalstroom van goud en geld hebben gestort en rijk worden door op de Beurs te staan en elkaar zo nu en dan iets toe te fluisteren. Kende men deze onvermoeibare handelaren in papier, die de prijs bepalen van de handelswaar geld, door hen zichtbaar of onzichtbaar gemaakt, en die als stromannen voor begerige monopolisten optreden, kende men hen bij de Romeinen of zelfs in de tijd dat onze eigen Karel de Grote de wetgever van Europa was? Zou Karel de Grote, als hij zou herrijzen, begrijpen wat een wisselagent is? (…) Ja, men hoeft geld slechts in beweging te brengen om geld te krijgen, men hoeft slechts rond het middaguur de onwillige of onverschillige koper te spelen, in een bijna altijd onduidelijke en meestal leugenachtige rol. Maar officieel erkend.’

Schuldensamenleving

‘De verloedering van de zeden, veroorzaakt door al dat winstbejag dat zich van iedereen meester heeft gemaakt, heeft de wijze, rustige spaarzin van onze voorouders doen verdwijnen en ons de agitatie van de hebzucht gebracht. De helft van de stad heeft een lening; er is geen huis meer waar geen hypotheek op rust; overal worden speculatieve contracten afgesloten; men wacht niet meer rustig het binnenkomen van de rente af, maar wil op de toekomst vooruitlopen, dat moet wel tot woeker leiden, en woeker is de straf voor die buitensporige hebzucht.’

Huwelijken

‘Bij die burgerij ziet men vrouwen die hun neus ophalen voor het bestieren van de huishouding en alles aan bedienden overlaten, die alleen al bij het wóórd keuken griezelen en hun echtgenoten te verstaan geven dat zij geen veertigduizend frank hebben aangebracht om te staan wassen en strijken. (…) Toen de mannen zagen dat de natuurlijke orde verstoord werd, ging zij het huwelijk duchten (…). Zij zijn op zoek gegaan naar vrouwen die weten te gehoorzamen em zich bezighouden met huishoudelijke taken (…).’

Koffie drinken als rage

‘In de Zwitserse bergen, op de steile rotsen waar de allersimpelste luxe nog niet is doorgedrongen, wordt op de meeste owaarschijnlijke plaatsen koffie met melk gedronken. Wat was ik verbaasd toen ik zag dat bij de herder de koffiepot, de koffiemolen en de suikerpot tot het meest elementaire keukengerei behoren? Hoe komt het toch dat de voorliefde voor deze drank zo algemeen is aangeslagen, en bijna tegelijkertijd in verschillende klimaten? Het is een rage. (…) De vrouwen van de Hallen, de verkoopsters van versie vis, al die robuuste vrouwen drinken ‘s ochtends hun koffie met melk, net zo goed als de markiezen en de hertogin. De deskundigen moeten maar uitmaken welk uitwerking deze drank uiteindelijk op de consistenties heeft. Ik zie in Parijs niemand meer ontbijten met een glas wijn.’

Boekenproductie

‘Enerzijds worden er te veel boeken gemaakt, anderzijds veel te weinig. Te veel als je ziet dat er tegenwoordig nogal wat nutteloze, ingewikkelde dingen worden geschreven. Maar niet genoeg als het om werken gaat die een moreel verband tussen de feiten leggen. (…) Er zijn meer mensen dan gedachten, en er zijn eeuwen voorbijgegaan zonder dat het gemeenschappelijke depot met één juist of nuttig idee is verrijkt. (…) De grote hoeveelheid boeken is een ongemak, maar geen kwaad: men neemt, men kiest, en een boek dat de een niets zegt, spreekt de ander zeer aan. Ik zou het dus eens zijn met Madame de Sévigné, die het zoals gewoonlijk fraai zegt: Wat Pauline betreft, die boekenverslindster, ik heb liever dat ze zich op slechte boeken stort dan dat ze niet van lezen houdt.’

Wijn

‘Dat er in de omgeving van Parijs alleen maar slechte wijngaarden zijn en wijnhandelaren die behoorden te worden opgeknoopt, wil nog niet zeggen dat er alleen maar slecht wijn wordt geschonken. De kelder van de kroegbaas en die van de fijnproever hebben evenveel gemeen als een schoenlapper en een vorst. (…) O verval van de Franse vrolijkheid! Er wordt niet meer gedronken, of beter gezegd; men is bang om te drinken; men slobbert water, gezeten tegenover in zilveren ijsemmers gekoelde flessen. Toch is de licht, sprankelende vreugde, zo noodzakelijk voor de literatuur en de gezondheid, alleen op de bodem van het glas te vinden. (…) Rijken! Wat doet u met uw uitgelezen wijnen? U consumeert ze, maar geniet er niet van. Geef ze toch te drinken aan de kinderen van de schone kunsten; hun verve zal worden opgewarmd; er zullen een paar geslaagde passages en penseelstreken uit voorkomen; en gij, die niets uitvoert, gij zult ten halve vergeven worden.’

Opleiding artsen

‘Jonge chirurgijns hebben lijken nodig, maar aangezien die een gouden louis kosten, stelen zij ze, zij gaan gevieren op pad, nemen een huurrijtuig en klimmen over de muur van een kerkhof.. (….) Wie in vrede dacht te rusten in zijn kost, wordt aan zijn graf ontrukt; de passie voor de anatomie maakt dat hij vervoerd wordt naar een zolderkamer. Daar wordt hij ontleed door leerlinghanden. (…) Waarom heeft men niet bedacht om deze studenten lijken te geven, hun een aparte ruimte toe te wijzen, ze te behoeden voor het dubbele risico van wetsovertreding en kwade dampen van op goed geluk ontvreemde lijken?’

Verkeer

‘Er is geen enkele rem op gelegd, ondanks de iedere dag terugkerende klachten. De gevaarlijke wielen, trots de rijkaard vervoerend, blijven even snel over een plaveisel razen dat besmeurd is met het bloed van hun ongelukkige slachtoffers die onder afschuwelijks folteringen de dood vinden – in afwachting van maatregelen die niet zullen komen, want degenen die het bestuur vormen hebben allemaal een rijtuig en dus geen oor voor de klachten van de infanterie. Door het ontbreken van trottoirs zijn bijna alle straten gevaarlijk. Wanneer een invloedrijk iemand ziek is, wordt er voor zijn deur stromest uitgespreid om de herrie van de rijtuigen te dempen; en vooral dan moet men op zijn hoede zijn.’

De trend van zwarte kleding

‘In een zwart pak is men gekleed en hoeft men de mode niet te volgen en kleurige pakken te hebben. Men wordt geacht in de rouw te zijn; en hoewel die roouw eeuwigdurend is kan men in die kleding overal verschijnen.’

Tandartsen

‘Gave tanden zijn een teken van gezondheid en de meest verkieslijke van alle aantrekkelijkheden. (…) Kundige tandartsen houden zich tegeenwoordig meer bezig met het behouden van tanden dan het trekken ervan. (…) De meest briljante beoefenaar van dit vak heet de heer Catalan, in de Rue Dauphine. (…) Hij kan – zo groot is op dit punt zijn anatomische kennis – hij kan, zei ik, voor u een compleet kunstgebit maken waarmee u alle etenswaren zonder problemen en zonder inspanning fijnmaalt. Hij heeft het kauwproces weten te ontraadselen; hij heeft het perfect weten na te bootsen, en dat lijkt mij een zo verdienstelijk en nuttig dat ik gemeend heb de naam van de kunstenaar en de lof voor zijn werk hier niet te mogen verzwijgen.’

Misdaad en straf

‘Heeft de moordenaar, diep in de bossen, ooit een mens op een andreskruis gelegd, om zijn botten met elf slagen te verbrijzelen? Heeft hij hem daarna op een wagenwiel gelegd, een priester aan zijn zijde die de veroordeelde niet met losmaken en hem aanspoort om te lijden? Werkelijk, het recht is ereger dan de misdaad. De moordenaar stoot toe met zijn dolk, vreest zijn slachtoffer onder ogen te komen en vlucht vol wroeging, terwijl de justitie gedurende vierentwintig uur de wanhopige kreten van een ongelukkige telt die omringd is door een enorme menigte. (…) De Engelsen en de Zwitsers hebben een strafrecht dat de toets van de rechtvaardigheid, de reden en de menselijkheid kan doorstaan; en wij moeten ons nog schamen over onze lamentabele en barbaarse wetten.’

De pruikenmode

Die overvloed van kunstmatige haren was werkelijk de meest bizarre mode die ooit geheerst heeft. Kunt u zich iets belachelijks voorstellen dan die portretten die men nog wel in oude huizen aantreft: een man in volle wapenuitrusting met een immense pruik die neerdaalt tot aan zijn degen, een harnas samenmet een pruik! Lodewijk XIV is degene geweest die de uitvinding van die namaakapsel heeft omarmd; hij is de ware auteur van de belachelijke uitwassen van die hoofdtooi, en door de nationale haardracht te verwoesten heeft hij tegelijk een deel van onze oude aard verwoest. Nu de korte haren weer in de mode komen, maar niet de baarden zou ik wel snorretjes willen zien. Volgens mij is er niets dat zo bijdraagt aan de levendigheid van het gelaat.’

Inenten tegen virussen

‘Loop ik in Zwitserland rond, dan zie ik iedere familievader ervoor zorgen dat zijn kinderen zo jong mogelijk worden ingeënt; hij zou menen een dure plicht te verzaken als hij daar uit onachtzaamheid niet op toezag. Ik zie dan ook een generatie die fris en blakend van gezondheid opgroeit. De gezichten dragen niet meer de merktekenen van die wrede plaag [pokken] en behouden de stralende gaafheid die zo bijdraagt aan de schoonheid van de gelaatstrekken. Waarom wil de Parijzenaar de neus en de wangen van zijn dochters nog steeds aangetast en vol littekens zien, en haar ogen gezwollen, wanneer zij de gave huid zouden kunnen behouden die hen met hun natuurlijke gratie tot de lieflijkste wezen van Europa zou maken?’

Ik kan deze editie van Privé-Domein iedereen aanraden. De taal is toegankelijk, de selectie is erg goed, je vindt niet veel duidelijker proza uit de achttiende eeuw. Ik heb er weinig op aan te merken, alleen zou het mooi zijn geweest als bij ieder stuk ook de datum van schrijven van Mercier had gestaan. Wie het boek wil bestellen: sinds een tijd is het mogelijk om on-demand Privé-domein-titels te bestellen. Kijk bij de zoekresultaten van het boek in google.

Meer weten of kijken