Longreads over cultuur - elke maand een nieuwe longread
Ursula von Kardorff: een dagboek over een helse periode

Ursula von Kardorff: een dagboek over een helse periode

Indipendenza geeft om de maand aandacht aan bijzondere literatuur die in het Nederlandse taalgebied is uitgegeven. Deze keer: Gebombardeerd dagboek van Ursula von Kardorff (Arbeiderspers, 1994).

1 oktober 2023 / 2385 woorden / 13 minuten leestijd / thema’s: geschiedenis, Tweede Wereldoorlog, dagboek, politiek / Feature image via Wikimedia Commons

Wie was Ursula von Kardorff?

Ursula von Kardorff, geboren in 1911, kwam uit een zogezegd ‘gegoede familie’. Ze groeide op in een artistieke omgeving in Berlijn, als dochter van de impressionistische schilder Konrad von Kardorff. Echt rijk waren ze niet.

In de jaren dertig begon ze journalistieke artikelen te schrijven. Dat deed ze vooral voor het rechts-conservatieve blad Deutsche Allgemeine Zeitung, dat in de oorlog toch nog een eigen toon probeerde vol te houden, wat in de praktijk diverse conflicten opleverde met de propaganda van de nazi’s.

De oorlog was een zware tijd voor een nog jonge journaliste. Haar vader was fel tegen de nazi’s, haar moeder was redelijk nationalistisch en haar broers moesten dienen in het leger.

Na de oorlog werd ze ontslagen bij DAZ omdat ze vermeende nazi-sympathieën zou hebben, door haarzelf fel ontkend. Dat zorgde er wel voor dat de weg vrij was voor een vertrek naar de Süddeutsche Zeitung. Voor die krant versloeg zij de Neurenbergprocessen. Ze verhuisde ook van Berlijn naar Munchen waar ze haar hele leven zou blijven wonen.

In die periode schreef ze ook haar dagboeken over de oorlog. Dat klinkt misschien vreemd aangezien men meestal zijn of haar dagboek op het moment zelf schrijft. In een dictatuur was dat natuurlijk levensgevaarlijk. Alles kan tegen je worden gebruikt. Ze schreef het in 1947 op basis van onder andere haar herinneringen, kalenders, brieven, gesprekken met vrienden. Nieuwe kennis via de Neurenburgprocessen gebruikte ze naar eigen zeggen niet voor het dagboek.

Echt makkelijk was het niet om het erna te schrijven:

Wie daalt graag af in de mijngangen van zijn verleden? De dingen zijn vergeeld, vervaagd, verloren. De confrontatie met je ego is afmattend.

Ze werkte aan het dagboek in de periode van de Neurenburgprocessen:

Het dagboek heb ik in 1947 uitgetypt op de achterkant van protocollen van het Neurenburgse proces tegen oorlogsmisdadigers, waarheen ik door Franz Joseph Schöningh als verslaggeefster voor de Süddeutsche Zeitung was gestuurd.

In de jaren vijftig werd ze journaliste voor de Süddeutsche Zeitung. Decennia zou ze er blijven werken, tot aan haar dood in 1988.

“Iedereen die deze aantekeningen leest, zal zich afvragen of ik zo krankzinnig ben geweest ze in deze vorm te noteren tijdens een dictatuur. Natuurlijk ben ik niet zo krankzinnig geweest. Op die manier zou ik niet alleen mezelf, maar ook tal van vrienden in levensgevaar hebben gebracht.”

Wat was er zo bijzonder aan haar dagboek?

Dagboeken die jaren later worden geschreven, zijn redelijk zeldzaam. Al was het maar omdat herinneringen snel door elkaar gaan lopen in een mensenleven. Je raakt momenten kwijt en kleurt andere herinneringen in met een kleur die misschien niet correspondeert met de waarheid. En de nieuwe tijd staat ook te trappelen om vastgelegd te worden.

In haar dagboek blijkt al snel hoe spannend het is als er mensen bij je in de straat worden weggevoerd en je kunt er niets tegen doen. Niet protesteren, want dan word je zelf weggevoerd. Het eerbied voor een mensenleven is klein in een dictatuur. Een verkeerde zin kan je doodvonnis betekenen.

Dat het echt geen overdrijving is, blijkt wel uit het feit dat veel van haar vrienden, die betrokken waren bij de mislukte aanslag van Von Stauffenberg, opgepakt waren, en dat zij zelf ook diverse keren werd ondervraagd door de Gestapo. Tot haar eigen verwondering werd ze met rust gelaten.

Ze beschrijft in het dagboek verder gewone dagelijkse beslommeringen, maar ook observaties over het dagelijkse leven onder de nazi’s. Tegelijk is het een portret van het leven in Berlijn in de oorlog. In 1943 verliest ze haar broer en ze moet dat trauma verwerken. Veel tijd is er niet. Want elke dag gebeurt er van alles. Zo zijn er de eindeloze bombardementen van de geallieerden. Volgens de website GW Online, die zich inzet voor autobiografieën van vrouw, geeft het boek ‘een authentieke, spannende en bijzondere kijk op de laatste oorlogsjaren en individuele ervaringen’.

Het dagboek werd in 1962 uitgegeven als Berliner Aufzeichnungen 1942 bis 1945. Hoe de Duitse media erop reageerde, kun je lezen in deze Duitstalige recensie in Der Spiegel uit 1962. In 1976 schreef ze nog tien terugblikken, die in de Nederlandse uitgave zijn toegevoegd.

“Men kan dit dagboek veel verwijten: onliteraire stijl, oppervlakkigheid, naïviteit, onwetendheid, maar één ding niet: onwaarachtigheid. Het is niet bijgeschaafd, niet mooier gemaakt dan het was. Het is eerlijk.”

Ik denk dat de rijkdom aan anekdotes belangrijker is dan het probleem van foutjes in details, die er bij een kritische uitgave in 1993 zijn verwerkt. Ik denk ook dat het idee dat je zo vervalsingen schept niet opgaat, want een dagboek is bij uitstek het medium waarin je kunt liegen, of je dat nu op het moment zelf of jaren later doet. Diverse dagboekschrijvers hebben dat zelf ook erkend… in hun dagboeken.

De waarde van het boek zit hem de manier van schrijven van Von Kardoff, die het niet moeilijk maakt om de momenten te ervaren zoals dat zij ervaarde. Het gaat daarbij meer om het menselijke element dan het historische. Maar ja, de periode is zo verschrikkelijk, met bombardementen, gestapo-verhoringen, oorlog, honger en dorst, verlies van vrienden en bekenden, dat het al snel relatief wordt en je in een vreemde survivalmodus terechtkomt. Ik denk dat het later schrijven het dagboek juist goed heeft gedaan: de ergste angsten en verdriet zijn dan al een beetje verwerkt. Zo kan ze er met net meer nuchterheid naar terugkijken.

Na de oorlog stond het leven in Berlijn niet stil. Von Kardorff schreef ook over de bouw van de muur en de reacties van mensen. In juni 1961 staken nog maar liefst 30.000 mensen uit de DDR over naar West-Berlijn. Zie de video hieronder voor een paar van Von Kardoffs notities uit deze tijd. Met het geluk dat ze dit keer aan de vrije kant stond. Ook zou ze nog een reisgids genaamd Adieu Paris schrijven (in het Nederlands vertaald als Goede reis naar Parijs, uitgegeven in 1980).

Wat kun je vertellen over de stijl van het dagboek?

In de recensie van Der Spiegel wordt al even iets gezegd over de literaire zinnen die Ursula von Kardoff schreef. Ze kreeg er bij verschijning in 1962 veel kritiek op. Het zou te zwierig, te literair, te gemaakt zijn. Volgens dit essay ging de kritiek meer op de inhoud: het was niet authentiek genoeg. Zo had Von Kardorff volgens critici weinig aandacht in het boek voor de jodenvervolging. Overigens verbaasde haar dat zelf ook, schreef ze in haar eigen terugblikken.

Al met al had ik bij het lezen weinig problemen met de literaire zinnen. Ook al waarschuwt Von Kardorff in haar eigen voorwoord al voor ‘onliteraire stijl’. Ik vond het vrij makkelijk leesbaar en Von Kardorff had ook duidelijk lezers in haar achterhoofd. Het was volgens mij bedoeld als document om de emoties uit deze ongelooflijke periode vast te leggen: de angsten, de onzekerheden, maar ook de betere momenten, die je ook soms moet ervaren tijdens een oorlog. Het feit dat het voor een breed publiek bedoeld was, blijkt ook uit een zinnetje uit het voorwoord: Al te persoonlijke zaken zijn weggelaten.

Zij kon dat vastleggen het beste doen vanuit haar eigen perspectief: hoe ervaarde een intelligente, Berlijnse vrouw deze moeilijke periode in de oorlog. Ik heb geen moeite met notities over boodschappen of spullen waar je moeilijk aan kunt komen. Aan schetsen over schuilen in schuilkelders, of over avonden dat er niets gebeurt maar het wel had kunnen gebeuren. De avonden moeten nachtmerrie-achtig zijn geweest met de vele invallen van de gestapo hier en daar. En zij had toch ook kennissen in de kring van Von Stauffenberg.

Het dagboek legt iets vast vanuit het perspectief van een persoon, met alle voor- en nadelen van zo’n manier van schrijven. Lees hier meer over in ons artikel over ooggetuigenverslagen van de geschiedenis.

Waarom laten we verder Ursula von Kardoff niet zelf aan het woord? Haar observaties geven een goed beeld van hoe het was in die periode.

22 februari 1944 – Vandaag drie maanden geleden begon de ‘slag om Berlijn’; zoals het zo mooi wordt genoemd. Tot dusver houden we nog heel braaf stand. Het is een onwaarschijnlijke, merkwaardig positieve en tegelijkertijd verschrikkelijke tijd. Terwijl Beertje en ik af en toe in de resterende hotelzalen met onze vrienden een luxueus schijnbestaan leiden, zitten duizenden daklozen in de bunkers op naakte stenen vloeren, met hun koffer als hoofdkussen, zonder te weten waar ze heen moeten. Dat is de realiteit. Wij echter zweven in het luchtledige. Aan de andere kant zegt ik bij mezelf: het kan elke dag ophouden. Waarom zou ik er nog niet van genieten? ‘Alsjeblieft het hoofd niet koel houden,’ dat is het devies op de redactie.

3 april 1944 – Ik ga zo van mijn kleine woning houden dat ik bij elk bombardement begin te bibberen. Mijn bezoekers zoeven in en uit als bij een bijenkorf, thee drinken we met ons zessen, een lepeltje om te roeren moet genoeg zijn. Bij de toenemende verwoestingen raak je elke luxe ontwend. Maar wat geeft dat helemaal, zolang de gesprekken levendig blijven. Opnieuw afscheid van Klaus, die voor een speciale opdracht naar Belgrado is overgeplaatst. Maak me zorgen om heen. De laatste avond kreeg hij weer een aanval van malaria.

12 april 1944 – Het lijkt mij een slecht voorteken dat zoveel ontwikkelde mensen Europa zonder meer opgeven. Misschien maak ik me illusies en merk ik niet dat ik nog gevormd ben door een tijdperk dat ten einde loopt. Een leven zonder cultuur – en zonder een minimum aan geld en tijd, zonder vrije tijd is cultuur niet denkbaar – zou ik niet kunnen verdragen. Vegeteren kun je maar gedurende een zekere tijd, en alleen zolang de verwachting van een ommekeer niet verdwenen is. Maar als die verwachting ophoudt, moet je de voorkeur geven aan de dood.

21 juni 1944, ’s avonds – Het antwoord op de V1: het zwaarste dagbombardement dat we tot dusver hebben gehad. Toen ik met Uta weer uit de bunker in de bovenwereld kwam, was het zo donker dat je net een paar meter ver kon zien. Blauwzwarte rookwanden rezen aan alle kanten omhoog, met daartussen felrode vlammen – het vagevuur op middeleeuwse afbeeldingen wordt net zo afgebeeld. Olijfgroen stof en witte kalkpuin liggen tot aan je enkel op de straten. Toch was het tegelijkertijd van een weelde schoonheid. We klommen naar het dak. Rijkskanselarij en promi ongedeerd – alsof de duivel in eigen persoon zijn beschermende hand daarboven houdt. Het duurde anderhalf uur voordat we de redactie bereikten. Een afstand die ik normaal in nog geen tien minuten afleg. Uta’s witte hondje liep met ons mee, vrolijk kwisepelend. Bomkraters die vol schuimend water stonden, zwom hij eenvoudig over, zodat hij zelfs de rampenteams aan het lachen maakte, nauwelijks waren we op de krant aangekomen of er kwam opnieuw alarm. Grapjesmakend, zij het ook beklemd, daalden we ook af naar de ‘lettertypenkelder’, die voor de veiligste doorgaat maar niettemin iets ontzettend angstwekkends heeft met al die kastjes. Krantenpapier brandt zo goed. Gelukkig kwam korte tijd later het sein veilig. Na zulke spanningen breekt onder de mensen die niets verloren hebben een door niets te remmen vrolijkheid los, en de vele onbestorven weduwnaars brengen hun avonden dan ongebreidelder door dan hun vrouwen, die zich op het platteland zitten te vervelen, ooit kunnen vermoeden. Het is gedaan met alle verplichtingen, niets wordt meer serieus genomen, wanneer je geconfronteerd wordt met de mogelijkheid vandaag of morgen te sterven. Wat houdt eigenlijk nog stand tegen deze ontreddering?

15 september 1944 – Weer thuis. Ik begrijp het zelf nog niet goed. Zeven uur lang verhoord! En dat in de Prinz-Albrecht-Strasse, het hoofdkwartier van de Gestapo. En toch weer op vrije voeten. Zojuist met Tillenius bij Adlon. Onvoorstelbaar. Op mijn bed ligt nog mijn bundel die ik had klaargelegen voor Beertje. 16 september 1944 – Zal proberen te beschrijven hoe het gisteren was. Beertje en ik schoven elkaar hetzelfde kadetje drie maal om de beurt toe. Daarna gingen we op weg, heel punctueel. Even vóór de Prinz-Albrecht-Strasse hing ze mij haar talisman om de hals. Toen fietste ik het laatste stuk. Zette mijn fiets bij de wachtpost, in de overtuiging dat ik hem voorlopig niet nodig zou hebben. Aarzelend de trap op. Dit gebouw is veel beklemmender dan dat in de Französischen Strasse, alsof hier de noodkreten aan de muren kleefden. Bovendien half uitgebrand. Boven een troosteloze kamer, kaal en lelijk, barsten in de muren, half dichtgetimmerde ramen. Achter het grote bureau, een kleine, bleke man met smalle lippen, wel expressieve ogen. Naast hem een platina blonde secretaresse, die me vijandig aanstaardde. Tien minuten stilte, nadat mijn opmerking dat dit de eerste instantie was waar ik niet had hoeven wachten, zwijgend in ontvangst was genomen. Die tien minuten waarin hij in zijn dossiers zat te zoeken, waren eigenlijk het ergste. Toen overviel me weer die glasheldere, bijna opgewekte alertheid, gecombineerd met ondernemingslust – alsof ik een fles sect op had. Zoals gevaar al je zintuigen scherpt, je bijna vleugels geeft. Zijn eerste vraag: ‘Wie van de plegers van de aanslag van de twintigste juli kent u?’ Ik: ‘Mijn God, hoe moet ik weten wie daar allemaal bij waren, elke dag zijn er nieuwe arrestaties, van de meeste hoor je niet eens.’ Hij: ‘Wel, in uw kringen wordt dat toch snel genoeg rondverteld, maar als u wilt, kan ik u de namen voorlezen.’ Hij slaat een map open en leest in hoog tempo een alfabetische lijst namen op. Ze drongen maar gedeeltelijk tot me door, maar er was wel nieuwe informatie bij. (…) In totaal waren er drieëntwintig personen bij die ik kende. (…). Na een uur ongeveer had ik instinctief het gevoel: deze man is mij welgezind. Waarschijnlijk is hij vroeger commissaris van politie en pas later door de Gestapo overgenomen. Ik had me zo intensief op hem geconcentreerd dat ik hem zo ver wist te brengen dat hij me bereidwillig volgde wanneer ik afdwaalde naar neutrale onderwerpen. Of was dat alleen maar tactiek zijnerzijds?

Meer lezen of luisteren?