Juvenalis: literaire belediger van tweeduizend jaar geleden

Indipendenza geeft om de maand aandacht aan bijzondere literatuur die in het Nederlandse taalgebied is uitgegeven. Deze keer: Satiren van Juvenalis (Atheneum, Polak & Van Gennep, 2003).

1485 woorden / 8 minuten leestijd / Thema’s: komische satires, Romeinse tijd, spotternij

Wie was Juvenalis?

Juvenalis leefde in de periode 60-140 (na Christus) en het Romeinse rijk ging toen al een paar eeuwen mee. Hij maakte carrière in het leger en als declamator in Rome. Hij was niet rijk en leefde als cliënt bij een rijke burger, zoals het veel armere mensen afging. Of te wel: een groep minder rijke burgers leefden van de steun van een rijke burger.

Vanwege een verbanning (vermoedelijk door een belediging) verbleef hij een tijdje in Egypte. Daar is verder niets over bekend.

Hij begon pas op middelbare leeftijd met het schrijven van verzen. Dat had ook te maken met het feit dat hij leefde in een tijdperk van een tiran: keizer Dominitianus – en er nagenoeg geen vrijheid was.

Zijn vertaler, M. d’Hane Scheltema, legt uit dat zijn talent werd onderschat in zijn tijd:

Achteraf bleek hij een van de grootsten. Wat Tacitus in dezelfde periode betekent voor het proza van het ‘zilveren’ Latijn, doet Juvenalis voor de poëzie.

In het eerste vers in dit boek (een soort kennismaking) schrijft Juvenalis dat hij wilde schrijven als zijn twee eeuwen eerdere satirische voorganger Lucilius:

dwaas zou het zijn papier uit te sparen uit bescheidenheid, terwijl zoveel poëten het verprutsen. En dat ik dan dezelfde baan wil rijden, die eens Lucilius zo roemvol reed

Maar Romeinse satire is meer dan deze twee schrijvers, zo legt d’Hane Scheltema uit in het voorwoord:

Pas in de eerste eeuw na Christus, als Rome alle defecten en irritaties van een miljoenenstad gaat vertonen en geregeerd wordt door keizers als Caligula, Claudius, Nero en Domitianus, gaat de satire werkelijk met scherpe stekels bloeien: Tacitus en Martialis, historicus en epigrammendichter, schrijven geen satiren maar ademen wel een satirieke geest, en Seneca, Petronius, Oersius eb Juvenalis maken die periode tot een hoogtij van het genre.

Juvenalis gebruikte als een van de weinigen de hexameter bij het schrijven. Daardoor hebben zijn teksten volgens de vertaler meer literair gewicht.

Zestien satiren zijn overgeleverd. De inspiratie haalde hij meestal uit zijn leven in Rome, waar hij opgroeide in de niet-welvarende kringen. Later kreeg Juvenalis iets meer succes en had hij zijn eigen boerderij.

Over Juvenalis als mens is verder zo goed als niets bekend, schrijft d’Hane Scheltema. Zijn werk is vrijwel alles wat er van hem over is.

Waar gaan Juvenalis’ Satiren over?

Juvenalis was als satireschrijver cynisch over veel zaken die hij zag in zijn maatschappij. Juvenalis’ minder rijke achtergrond zal ongetwijfeld een rol hebben gespeeld met waarom op Wikipedia deze zin te vinden is:

Satiren verraden een diepe afkeer voor de rijken en de “winners” en een warme sympathie voor de “losers”, de armen en marginalen.

Hij bespotte van alles: homoseksuelen; machthebbers (van Pompeius tot Caesar); vrouwen die profiteren van macht in een huwelijk; mensen van rijke families; religieus fanatisme en meer. De laatste verzen gaan meer over thema’s, zoals oplichterij, hebzucht en opvoeding.

Zijn verzen zijn geregeld grof, seksistisch en persoonlijk. Sommige zijn zelfs te grof om nú nog voor te lezen, zei iemand in een podcast. De vraag is vooral hoe letterlijk je zijn verzen van twee eeuwen oud moet nemen – het was vermoedelijk spottend entertainment in die tijd, niet gehinderd door enige politieke correctheid.

Krijg een idee van Juvenalis’ spot via deze video uit 1995 van Ian Hislop en Stephen Fry, die hem in modern Londen tot leven brengen (gedeeld voor educatieve doeleinden):

Zijn verzen hebben intussen een lange periode van geschiedenis doorstaan. Hij blijft een van de meest populaire Romeinse schrijvers, te vergelijken met Cicero, Vergilius en Ovidius. In de renaissance- en barokke periode krijgt zijn werk meer aandacht. Hamlet zit bijvoorbeeld in Shakespeare’s beroemde toneelstuk een werk van Juvenalis te lezen.

Ook in Nederland krijgt hij herwaardering, vooral eind zeventiende eeuw. Daarna is het een tijd stil. De vertaling van 1984 (herzien in 2003) is de eerste druk sinds 1709!

Wat is er bijzonder aan Juvenalis’ verzen?

Zijn verzen zijn ironisch en soms zelfs een beetje informerend, maar ook soms scherp, cynisch en grof, waar je dus van moet houden. Die combinatie is soms best wonderlijk en doet me wel denken aan bijvoorbeeld Aristofanes, hoewel die volgens mij nog grover is.

In elk geval is het boek prima te lezen, de zinnen zijn niet moeilijk en er is ook nog een flinke berg noten voor de lezer die meer context wil, wat ik wel kan aanraden met een verschil van tweeduizend jaar tussen schrijver en lezer (ter vergelijking: dat is als iemand in het jaar 4.000 De Avonden van Gerard Reve leest).

Ik kon af en toe goed genieten van de verzen. Ze zijn goed te lezen en duidelijk amuserend bedoeld, zodat je ze in een theater kon declameren. Zijn spot richtte zich op de dingen die hij om zich heen zag. Ongetwijfeld herkenbaarder voor de mensen van die tijd.

Zelf hou ik iets meer van de school-of-life-achtige teksten in het tweede deel. Iets tijdlozer en leerzamer als je zoekt naar inhoud.

Hieronder heb ik een paar mooie stukjes verzameld.

Over zijn afkomst en hoe moeilijk het is om rond te komen:

Maar hier in Rome eisen modegrillen
meer geld dan redelijk is en vaak betaalt men
uit vreemde beurs. Ons leven hier gaat mank
aan kale bluf. Er is ook niets voor niets,
Nietwaar? Van A. de vingertoppen raken,
één blik van B.; met toegenepen lippen,
kost geld, net als de koekjes die je eet
bij feestjes thuis na ’t offeren van iets dierbaars,
zoals een haarlok of de eerste baard –
je krijgt wel maar het is een zure beet,
want zonder fooi aan ’t luxepersoneel
krijgen wij, arme schooiers, niet erg veel!

En over wonen in Rome als je weinig geld hebt:

Maar onze stad staat grotendeels te rusten
op dunne palen, die de huisbaas aanbrengt
als iets verzakt: de scheur lijkt goed verbonden,
de huurders worden weer in slaap gesust
onder een dreigend dak! Nee, ik woon liever
waar ’s nachts geen brand of wat voor vrees dan ook
de mensen kwelt. Hier roept je buurman “water!”
en redt zijn boeltje. Zelfs de derde woonlaag
slaat uit van rook. Maar jij weet niets.
Jij bent hoog bovenin onder je dakpandak
vlakbij de regen en de duivennesten
de laatste prooi der vlammen.

Over zijn eigen situatie:

Ik, brave borst,
ben niemands dievenmaat,
geen briefbesteller
van wat een minnaar een getrouwde vrouw
belieft te schrijven. Niemand heeft mij nodig,
Ik voel me vleugellam en overbodig.

Over de voorsprong die afkomst geeft:

‘Maar ik, ik stam van dr Cecrops,’ zeg je. Nou toch.
gelukgewenst! Lang leve deze afkomst!
Toch vind je in de onderlaag van ’t volk
de ware redenaars, die hoor je pleiten
voor ongeschoolde rijkaards, en de man
die elke rechtsvraag, elke wetboektekst
ontraadselen kan, komt evenzeer uit ’t plebs
als de soldaat die kloekgewapend afreist
naar de Eufraat of naar ons bezettingsleger
in ’t pasveroverd batavierenland
Maar jij stamt af van de Cecrops!
(…) Wil je dus bewonderd worden zonder voorgeslacht,
vertel ons dan wie je bent, niet wat je hebt

Over het perspectief van een dichter in de Romeinse tijd:

verscheur die nachtenlange
pennengevechten, arme dichter jij,
die in je zelf de mooiste verzen bouwt,
hopend ooit met een krans en mager borstbeeld
vereerd te worden. Heus, er is geen kans
op andere maecenaten: elke rijkaard
zit op z’n geld en heeft geleerd naar de dichters
bewonderend te kijken, verder niet,
als kinderen naar een pauw. En zo verstrijken
de jaren om met helm, houweel of roeiriem
bezig te zijn, waarna berouw ontstaat
omdat een oude dag met niets dan verzen
eigen bestaan en eigen Muze haat

Een voorbeeld van zo’n school-of-life-achtige tekst:

laten wij nu maar de toga’s uitdoen
en onze rimpelhuid ontspannen in
de lentezon. Je mag ook zonder gêne
nu hier in het bad gaan zitten, ook al is het
nog midden op de dag. Want zoiets doe je
één keer, nooit lange tijd, omdat een leven
van luxe gauw verveelt. Echte genoegens
blijven genoegens door hun zeldzaamheid

En een voorbeeld van de genadeloze afrekeningen:

U weet niet half hoezeer mijn lever soms
van woede kookt, wanneer ik ’t volk zie lijden
Onder de vriendenkliek van profiteurs
en souteneurs, die ondanks strafvervolging
onkwetsbaar zijn, omdat geen smaad of straf
hun veilig opgeborgen munten schaadt.
Kijk maar naar Marius, oud-gouverneur:
ver weg verbannen zit hij ’s middags vroeg
al aan de wijn, lacht om de boze goden,
terwijl de burgerij die hem verjoeg
nog altijd huilt…

Tevreden met het artikel? Steun het werk van Indipendenza met een kopje koffie:

Meer kijken, lezen of luisteren?