Jerzy Andrzejewski: Picasso in zijn hemd gezet

Jerzy Andrzejewski: Picasso in zijn hemd gezet

Indipendenza geeft om de maand aandacht aan bijzondere literatuur die in het Nederlandse taalgebied is uitgegeven. Deze keer: Daar komt hij, springend over de bergen van Jerzy Andrzejewski (van Loghum Slaterus, 1965).

1918 woorden / 10 minuten leestijd / Thema’s: literatuur, biografie, kunst, Picasso / Afbeelding header via Wikimedia Commons

Wie was Jerzy Andrzejewski?

Andrzejewski werd geboren in 1909 en werd al op jonge leeftijd – nog student – besmet met het virus van de literatuur. Zijn eerste verhalen waren zoals het vaak gaat nog korte verhalen. Ze waren vrij religieus getint. Hij was toen beschouwd als een van de meest getalenteerde Poolse ‘katholieke schrijvers’ van de jaren dertig.

Op een belangrijk punt in zijn nog jonge leven, breekt de oorlog uit. Hij doet mee aan het verzet. Korte verhalen over deze periode beschreef hij in het boek Noc (Night). Een verhaal uit die bundel, Holy Week (over de opstand van Warschau), zou verfilmd worden door Andrzej Wajda.

De oorlog eindigt. In 1948 verkast hij naar Szczecin en blijft daar tot 1952, als hij weer terugkeert naar Warschau. In die tijd schrijft hij zijn beroemdste boek, Popiól i diament (Ashes and Diamonds). Een roman over de chaotische situatie in Polen van na de oorlog – vooral voor de middenklasse. Hij herschreef het in 1954 onder druk van de communistische partij en in 1958 nog een keer als scenario voor de film die (wederom) Wajda zou gaan maken, en die het boek nog beroemder zou maken.

Het frappante is dat het boek wel beroemd is geworden maar hij destijds werd aangevallen door zowel de communistische machthebbers (vanwege de twijfel die de communisten in de film laten zien) als de Poolse émigrés in Londen en Parijs, want het zou te makkelijk de partijlijn volgen. De lezers (en kijker) kregen er in elk geval niet genoeg van.

Als je zijn biografie leest, lijkt Andrzejewski een rusteloos karakter, die telkens weer aan iets nieuws moet beginnen. Zo werkte hij de jaren vijftig voor het weekblad Przeglad Kulturalny. Daarna voegde hij Twórczość en Nowa Kultura aan zijn schrijvers-cv. Na 1952 zat hij zelfs vijf jaar lang in het Poolse parlement. In 1959 werd hij voorzitter van de Warschause schrijversunie. Hij was wel een van de beroemdste schrijversmeneren in Polen.

Ondertussen schreef hij best wat romans. In de periode 1955 – 1965 was hij in topvorm. In 1963 schreef hij de satirische roman waar we het hier over gaan hebben: Idzie skacząc po górach, of He cometh leaping upon the Mountains, of A Sitter for the Satyr. Het wordt een stream-of-consciousness-achtige roman genoemd, dus dat je haast onnadenkend ‘in een flow’ schrijft (bekijk de uitleg op Wikipedia).

Andrzejewski werd experimenteler met de jaren. Het boek Bramy Raju (The Gates of Paradise) in 1960 telde twee zinnen en 40.000 woorden zonder interpunctie. Bij He Cometh Leaping upon the Mountain lees je soms ook enorm lange zinnen. En niet overal komt interpunctie voor.

Schrijversgeesten raken vaak bekneld in moeilijke, absolute politieke systemen. In 1956 trok Andrzejewski zijn partijlidmaatschap in. Hij ging ageren voor meer vrijheden en dat leverde hem minder vrijheden op. Zijn werk werd in de ban gedaan. Wat dat betreft is Apelacja (The Appeal) uit 1968 een vrij directe aanval op de Poolse communistische regering. Het kwam natuurlijk niet op de markt in Polen, maar werd uitgebracht in Parijs. En Miazga uit 1969 rolde pas in 1979 van de persen.

De rode draad in zijn boeken lijkt de stomtoevalligheid waarmee karakters het leven ondergaan. Vaak door systemen die iets willen opleggen. Daar past ook zijn eigen verhaal in: van katholicisme, nationalisme (oorlog) naar communisme.

Zijn drang naar experiment in de jaren zestig zorgden ervoor dat de communistische autoriteiten veel van zijn boeken verboden. Of het er ook iets mee te maken had dat hij een homoseksuele schrijver was in een zeer katholiek land, wordt niet duidelijk uit de bronnen.

In de jaren zeventig sloeg hij met zijn romans nóg steviger het pad in dat de communistische regering niet graag zag. HIj publiceerde voor het oppositieblad Lapis, die te maken had met censuur. In 1981 begon hij met het geven van lezingen voor aan de Universiteit van Warschau. In 1983 overleed hij. De omwenteling van 1989 heeft hij dus nooit mogen meemaken.

Waar gaat het boek over en waarom is het zo bijzonder?

We aanschouwen de meest beroemde kunstenaar aller tijden: Antonio Ortiz, in het jaren vijftig van Parijs. Hij is tachtig, maar nog steeds een levende legende die alles kan maken.

Alles draait om een nieuwe expositie. Zal Ortiz weer briljant zijn zoals altijd? 22 schilderijen van haar worden tentoongesteld op 22 maart in Parijs, de dag dat Francoise 22 wordt. Een groot succes, het publiek en de critici zijn blij.

Ortiz is een soort hedendaagse God. De kunstenaar die zoveel respect krijgt dat hij kan doen wat hij wil, kan wikken en beschikken over leven en dood. Maar de lezer merkt ook al snel dat Ortiz de magie verliest en andermans jeugdige energie nodig heeft om zijn ster te laten schijnen.

Het is niet moeilijk om in Ortiz Picasso te zien. Dat was overduidelijk de bedoeling van de schrijver. Waar haalt hij zijn genialiteit toch vandaan, vraagt het boek zich af.

Wat ik weet van Picasso komt uit een biografie van Matthew Brockris, die is gebaseerd op gesprekken met Picasso’s dochter. Dat boek laat weinig heel van de man: volgens dat boek is hij vooral erg narcistisch en manipulatief. Ook deze Ortiz komt er niet bepaald goed van af.

Wie de flaptekst destijds in 1965 heeft geschreven, weet ik niet, maar het legt goed uit wat er zo knap aan is aan de roman:

Maar het knappe van deze roman, die een zeer spannende intrige heeft, is niet wat de schrijver kapot maakt, maar wat hij wonderlijkerwijs weet heel te houden – Ortiz blijft een genie, en hoe een genie leeft, wordt ons langzaamaan duidelijk, en wij beamen vanzelfsprekend het feit dat er voor Ortiz andere maatstaven gelden dan voor de gewone stervelingen, Die gewone stervelingen, de kunstvliegen, weten niet beter te doen dan de god Ortiz te vereren.

Wat is er zo bijzonder aan de schrijfstijl?

Is het verhaal misschien ietwat duister voor iemand die de beschreven periode niets zegt, dan is de stijl nog iets om het boek speciaal voor op te pakken. Het leest heel prettig, geestig in dialogen, types die vermakelijk zijn. Hoogtepunt is Ortiz die het niet kan nalaten een vriend kunstzinnig de les te lezen. Ook het ‘welja’ van Françoise; typisch zo’n detail dat een grote gave verraadt. Ook Clouard is een goed gelukt karakter. Een ontzettend leuk boek om aan elkaar voor te lezen en ik spreek daarbij uit eigen ervaring.

Soms is literatuur heel vreemd. Neem dit boek: iemand in de jaren zestig schreef in een communistisch land dit geestige boek met een prachtpassage aan het eind die het verdient om een keer of tien voor te lezen. Toch kent vrijwel niemand dit boek of (buiten Polen) Andrzejewski. Je vraagt je toch altijd af: wie bepaalt dat sommige werken legendarisch worden en andere vergeten?

Je moet ook even verplaatsen in Andrzejewski – die schreef het in een somber tijdperk waarbij het communisme de sfeer in het hele land bepaalde. In de jaren zestig was hij wel een literaire senior, een schrijver met aanzien. Hij trok zich niets meer aan van wat van hem verwacht werd, wat zijn schrijfloopbaan geen goed deed, maar wel zijn boeken.

Hij experimenteert soms met de stream-of-conciousness-stijl, maar hij zet geen ‘sluizen open’. Het is meer dat hij het toepast als het gepast is, zoals hier wanneer Ortiz zit te dagdromen:

(…) misschien hield ik van haar omdat zij zich niet veroveren onzin that even the weariest river winds somewhere safe on sea waarom zit dat gedicht toch steeds in mijn hoofd from too much love of living from hope and fear set free we thank with brief thanksgiving whatever gods may be that no life lives for ever that dead men rise up never that even the weariest river winds somewhere safe op dit schilderijtje zul je eindelijk jezelf zien heb ik gezegd je zult zien hoe je in werkelijkheid bent ik zal je dwingen toen werkte ik niet laurens kwam ik heb geen idee waar de bijbel op mijn tafel vandaan was gekomen zij pakte die op en sloeg hem open ik weet niet meer wat zij voorlas maar ik herinner me dat ze zei misschien spring jij over de bergen maar ik zal nooit uitroepen zijn linkerarm is onder mijn hoofd en zijn rechterarm omvangt mij nooit zal ik dat zeggen ik had gelijk toen ik haar dat groene pakje aanraadde zij zou dat wel zeggen even the weariest river.

Deze stijl zal je misschien op het verkeerde been zetten, want het boek is prima toegankelijk en dus vaak nog grappig ook – vooral in de stukken waarbij Ortiz’ grootheidswaanzin wordt bespot, moest ik geregeld grinniken.

Er is in mijn ogen slechts een manco: het verliest wat van de waarde door de tijd die is verstreken. Ook al is een type als Ortiz in feite tijdloos, voor iemand die het werk een halve eeuw later leest, vallen grapjes soms in het water, want we kennen Picasso niet meer als een tijdgenoot en vatten hierdoor niet alle satirische grapjes.

En je moet echt erkennen: dit is enorm goed geschreven. De tijd voor de tekstverwerker leverde betere boeken op, daar blijf ik van overtuigd. Ik zie hierin veel Franse invloeden, de ene keer wat meer Queneau, de andere keer wat meer Céline, en aangezien Andrzejewski de Franse cultuur heel aardig kende, is dat geen toeval.

Deze ene passage vat alles wel goed samen:

‘(…) Als kind droomde ik al van het toneel, zegt Clouard en terwijl hij dat zegt, neemt zijn bleke gezicht met de te grote mond en de brutale ogen van een Parijse straatjongen die uitdrukking van weerloze jongensachtigheid aan, die, wanneer hij zich maar even op het filmdoek vertoont, duizenden jongen en meisjes de harten sneller doet kloppen, want in deze verborgen glimlach en de beschaamd daarin verborgen dromerigheid vinden zij plotseling zichzelf terug, Dat moet verdomd plezierig zijn, voor levende mensen spelen, maar Naudin is al over de veertig en indien zijn hart op dat ogenblik wat sneller klopt, is het om heel andere redenen, Jean, zegt hij koeltjes, deze opname loopt de hele tijd van dichtbij, dat wil zeggen dat je gedurende drie minuten alleen met je gezicht miljoenen toeschouwers in spanning moet houden, Clouard knikt: dat is niet hetzelfde, ik ben er dan al niet meer, weet je, toen ik voor het eerst met een meisje, waar ik verliefd op was, naar bed ging, kwam ik bijna dadelijk klaar, Naudin, rood van opwinding, onderbreekt hem met dreigend gefluister: genoeg, genoeg, in godsnaam! een film is werk, werk, en geen gezwam over neukerij, publiek? hier heb je publiek! hij maakt een breed armgebaar, dat zowel de aarde omvat als de lentehemel daarboven, is dit geen publiek genoeg? wat moet dat? schreeuwt hij luidkeels, wanneer hij ziet dat Clouard zijn handschoenen en zijn jas uittrekt en heel deze burgeruitrusting van het idool der menigten in de naast hem geparkeerde Alfa Romeo gooit, waarmee kom je op? maar hij is min of meer gerustgesteld als hij Clouard, plotseling van ster veranderd in een jongen van dertien in een dozijn, voor zich ziet staan in een donkere trui met rolkraag onder een afgedragen leren jasje van slechte kwaliteit, de beide handen diep in de zakken van zijn nauwe zwarte broek gestoken en de brutale straatjongensogen enigszins opzij gedraaid met een uitdrukking van waakzaamheid als bij een bedreigd dier, (…).’

Meer lezen of luisteren?