Jean Paul: de veelgelezen schrijver die niet meer gelezen wordt

Indipendenza geeft om de maand aandacht aan bijzondere literatuur die in het Nederlandse taalgebied is uitgegeven. Deze keer: Het leven van Quintus Fixlein van Jean Paul (Bezige Bij, 1981).

2200 woorden / 12 minuten leestijd / Thema’s: stijl, variatie, literatuur

Wie was Jean Paul?

Jean Paul is het pseudoniem van Johann Paul Friedrich Richter, geboren in Wunsiedel in 1763. Zijn ouders verhuisden naar Hof, het gezin dijde uit met twee dochters en zes zoons en er waren weinig inkomsten. Dat betekende schulden maken. Het werd allemaal nog moeilijker toen Richters vader overleed (hij was pas zestien jaar).

Hoe kwam zo’n jongen, uit zo’n arm gezien, in contact met literatuur? Ingeborg Lesener, de vertaalster van het boek Het leven van Quintus Fixlein, legde het in 1979 goed uit in een artikel in het literaire tijdschrift Raster:

Hij blijkt al jong bijzonder begaafd en trekt de aandacht van een predikant uit een naburige plaats, die hem zijn bibliotheek ter beschikking stelt. Onder invloed van geschriften uit de Verlichting, theologische en filosofische werken en tijdschriften ontwikkelt hij zich zover dat hij in 1779 voor verdere studie naar het gymnasium kan. Daar verbijstert hij de leraren met zijn kennis.

Hij dacht eraan om in Leipzig hetzelfde vak als zijn vader te studeren (Theologie) maar veranderde snel van plan – hij schreef satirische essays (Grönländische Prozesse). Daarin ging hij flink spottend tekeer tegen alles wat hem niet beviel. Alle uitgevers in Leipzig wezen ze af, maar één uitgever in Berlijn wilde er toch aan beginnen. Een spaarzaam momentje van succes.

Hij keerde terug naar zijn moeder in Hof, die het gezin met haar werk als naaister probeerde te onderhouden. Hij bleef schrijven aan de keukentafel – met vallen en opstaan – en hield zich in leven als privédocent. Op zeker moment besloot hij om romans te gaan schrijven.

Jean Paul (Portret Heinrich Pfenninger, 1798) / Copyright Museum-Digital Deutschland

Zijn eerste succes kwam met de roman Die unsichtbare Loge in 1793, die hij schreef onder zijn nieuwe pseudoniem Jean Paul. Die werd goed ontvangen door de literaire critici van die tijd.

Daarna schreef hij in amper vier jaar zeven boeken, waaronder zijn echte doorbraak: Hesperus (1795). En dus Leben des Quintus Fixlein (1796). Hij werd een populair schrijven en kon zich hiermee in leven houden, nog sterker: er bleef geld over voor zijn moeder, die dit succes nog net meemaakte voor ze overleed in 1797.

Hij verkaste weer een paar keer, woonde in Leipzig en Weimar (ontmoette nooit Goethe of Schiller, die ook geen fan waren van zijn stijl). Trouwde met Caroline Meyer. Ze verkasten nu samen een paar keer, Meiningen, Coburg en Bayreuth. Hij schreef nog diverse boeken. Titan (1800 – 1803) werd gezien als zijn meesterwerk. Geld was geen probleem meer en hij ondersteunde ook familieleden.

Een mooi literair leven dat wreed werd verstoord toen zijn zoon Max – ook getalenteerd – in 1821 op negentienjarige leeftijd overleed. En daarna overleed Jean Paul zelf ook, in 1825, nadat hij eerst nog blind was geworden.

Tegenwoordig kennen nog maar weinig mensen de boeken van Jean Paul. Dat is wel opvallend gezien het feit hij vroeger zo geliefd was als schrijver. De vertaalster Ingeborg Lesener verbaast zich daar ook over:

Over weinig Duitse schrijvers van zijn tijd zijn zoveel studies en dissertaties verschenen als over Jean Paul. Toch is hij een ongelezen schrijver. Zijn werk is zelfs zo onbekend dat mij regelmatig werd gevraagd of ik vaker uit het Frans vertaalde en zelfs of ik mijn vertaalproblemen niet aan de schrijver zelf kon voorleggen.

Wat is er opvallend aan zijn romans?

Jean Paul hield niet van hokjesdenken. Hij was een taalvirtuoos en speelde met metaforen in zijn werk. Er zaten vleugjes satire, humor, romantiek, avontuur in zijn romans. De schrijver August Schlegel noemde zijn romans ‘monologen, waarin zijn lezers deelnemen’.

Vaak wordt de vergelijking gelegd met Laurence Sterne, die deze ‘afdwalende monologenstijl’ in Tristam Shandy beroemd maakte. Ingeborg Lesener licht toe:

Hij is in de nationale literatuur van zijn tijd bij geen enkele stroming in te delen. Hij verafschuwt het klassicisme maar verwerpt evenzeer de romantiek met haar natuur opvattingen en gedweep met de middeleeuwen. Als hij al schrijft in een traditie is het in die van schrijvers als Swift en Sterne. (…) Friedrich verenigde ongeveer alle stromingen van de late 18e eeuw in zich, bijtende satire, sentimentaliteit, nationalisme, gevoelige zielsbeschrijvingen wisselen af met geestige metaforen’.

De kracht (of zwakte, als je er niet van houdt) van zijn werk ligt in deze meanderende stijl, waar de meningen al sinds de boeken uitkwamen over verdeeld zijn. Ingeborg Lesener legt deze schrijfstijl zo goed uit dat ik het in zijn geheel citeer:

De uitweidingen die in het verhaal zijn gevlochten lopen bladzijden lang uit, zonder dat de verteller terugkomt op zijn uitgangspunt. Het wemelt als in al zijn werken van de geleerde citaten, parabels en metaforen en zijn werk is dan ook sterk bepaald door de ongelofelijke hoeveelheden literatuur die de ‘polyhistorische boekenwurm’ parafraseert en persifleert. Evenals in de door hem bewonderde ‘Tristram Shandy’ van Sterne, is de handeling bijzaak, de bespiegeling hoofdzaak. De schrijver knoopt aan menig betoog ook nog een reeks associaties vast waarbij de lezer de geheime samenhang mag raden.

Zijn schrijfstijl is niet een van de makkelijkste, maar literatuur is meer dan verhalen vertellen en hij had duidelijk zijn eigen stijl, die aan de ene kant aan Laurence Sterne (overleed toen hij vier was) doet denken en aan de andere kant ook aan Georges Pérec (werd ruim een eeuw later geboren).

De gevoelige kant valt ook op. Jean Paul was zelf een sociaal persoon die zich niet schaamde voor gevoelens. Dat zie je ook terug in zijn boeken, met veel karakters, sentimenten en variaties in verteltoon. Misschien is het dan ook niet zo gek dat veel van zijn boeken inspiratie vormden voor muziek, zoals Symphony No.1 van Mahler (het boek Titan) of Papillons van Robert Schumann (Fiegeljahre).

Volgens een redacteur op Wikipedia vielen zijn romans bij vrouwen in de smaak, omdat zijn vrouwenkarakters zo empathisch waren, en met zelden vertoonde psychologische diepgang. Hij nam de tijd om vrouwen persoonlijk te leren kennen, om ze later te transformeren in een karakter in een van zijn boeken.

Waar gaat Het leven van Quintus Fixlein over?

Dit boek beschrijft drie jaar uit het leven van een ‘Quintus’, Fixlein geheten. Een Quintus is een leraar van de vijfde rang op het gymnasium, het laagste niveau. Aardig om te weten dat zijn eigen vader les had gegeven op het niveau Tertius, en dat dat al als laag niveau werd gezien. Quintus was helemaal een kansloos bestaan.

Fixlein wil toch wat bereiken. Predikant worden is zijn doel. Hij heeft zijn biografie geschreven en in laden gestopt. De auteur beschrijft nu zijn biografie aan de hand van de inhoud van de laden (wat doet denken aan De koffer van Sergej Dovlatov). Dat armoedige studenten- en schoolmeestersleven van Fixlein is grotendeels gebaseerd op Jean Pauls eigen leven.

Fixlein heeft alleen een groot probleem: hij denkt dat hij net de rest van zijn mannelijke familieleden op zijn tweeëndertigste jaar zal sterven. Het lastige is dat niemand in het dorp precies weet wanneer hij of zij geboren is omdat het kerkarchief is afgebrand. Dus Fixlein weet niet precies wanneer het onheilspellende moment eraan komt, maar wel dat hij rond de 32 jaar is. Wat dat betekent, lezen we op pagina 56:

En hier kom ik bij een belangrijke episode in het verhaal, waarin ik tot nu toe niemand een blik heb laten werpen. Nu echter hangt het niet langer van mijn wil af om het tot nu toe aanwezige kamerscherm van het verhaal opzij te schuiven maar moet ik er zelfs reflecterende lantaarns boven hangen. Het is namelijk in de medische geschiedenis heel bekend dat men in bepaalde families op dezelfde leeftijd sterft, zoals men ook op dezelfde leeftijd wordt geboren (namelijk van negen maanden). Ja, ik herinner mij uit Voltaire een familie waarvan de leden altijd op dezelfde leeftijd de hand aan zichzelf sloegen. Welnu, onder de voorouders van Fixlein heerste de gewoonte dat de mannelijke afstammelingen altijd op hun tweeëndertigste op cantatezondag gingen liggen en stierven. Ieder moet op zijn exemplaar van De dertigjarige oorlog, daar Schiller dat helemaal heeft weggelaten, aantekenen dat daarin een Fixlein aan de pest, een van de honger en een aan een geweerkogel stierf, allen op hun tweeëndertigste. De ware wijsbegeerte legt dit feit aldus uit: ‘De eerste keer geschiedde dat bij toeval – en de overige keren stierven de kerels van louter angst, anders kan men de hele zaak beter in twijfel trekken.’

Fixlein heeft ieder jaar veel angst als de cantatezondag eraan komt. Maar voor het zover is, heeft hij de wind mee. Hij trouwt met de freule Thienette, kan zijn schulden afbetalen en realiseert zijn droom: het predikantsambt in zijn geboorteplaats Hukelum. Tot de angst over de doodsdatum hem samen met koorts waanzinnig maakt.

Zijn er voorbeelden van de schrijfstijl?

Er zit dus veel variatie in stijl in het boek. Sla het willekeurig open en je krijgt al een enorme variatie te zien.

Veel momenten van subtiele humor. Bijvoorbeeld als Fixlein het dorp Hukelum binnenkomt:

Zijn moeder liep zijn groeten in tranen tegemoet, die zij over de lijken vergroot – van treurnis en over het testament – van vreugde-.

Als hij zich een leerplan (een boek) maakt als voorbereiding op een schooljaar:

Hij reeg nog enkele gedachtenstreepjes, als rijgdraden, door zijn rede en keek zijn opus daar niet meer in, omdat hij het wilde vergeten, zodat hij zich na het afdrukken zou kunnen verwonderen over zijn eigen gedachten. Nu kon hij de boekenbeurscatalogus, die hij elk jaar kocht in plaats van de boeken zelf, opslaan zonder te zuchten: hij was ook gedrukt, net als ik.

Of deze mooie karakterisering:

Ondanks al deze vreugde kon Fixlein maar eventjes blijven, omdat hij naar de kerk moest, die voor zijn geestelijke maag een moederlijke, een koninklijke keuken was. Elke preek beviel hem, gewoon omdat het een preek was en omdat hij er zelf al een had gehouden.

Daarnaast vind je ook plotselinge momenten van megaromantiek:

Niets maakte het hart voller en moediger dan op en neer lopen in de nacht. Fixlein bood het meisje nu zonder bedenkingen zijn arm. Door haar gewonde arm kon Thienette alleen haar hand liefkozend in de zijne leggen en hij drukte, om haar het vasthouden wat te verlichten, haar vingers zo stevig als hij kon, met zijn armen tegen zijn borst. Men moet wel een totaal gebrek aan manieren hebben wil men de zijne berispen. Ondertussen zijn beuzelingen de proviandbakkerij van de liefde; – de vingers zijn de elektrische ontladers van een in alle vezels vonkelend vuur; – zuchten zijn de geluiden van convergerende harten en het neteligste maar tevens sterkste is een ongeluk; want de vlam van de liefde drijft, evenals die van nafta graag op traanwater. – Twee druppels tranen, een in een vreemd en een in het eigen oog stelden uit twee convexe lenzen een microscoop samen, die alles vergrootte en die alle leed bekoorlijk maakte.

Daarnaast treedt Jean Paul vaak op als een soort ‘voice-over’:

Ik weet, miljoenen van mijn lezers zouden zelf voor de ritmeester het verzoek willen opstellen om ermee naar Schadeck, naar zijn heer te rijden, opdat de arme donder de schaapskooi zou krijgen, met het aangebouwde trouwhuis, omdat tot hen doordringt dat daarna een van de beste laden zou worden geschreven die ooit uit een ladenkast werden gelicht.

En je komt veel literaire zinnen tegen:

Kalm aan maar, wij willen de toverkelk der fantasie niet al om zes uur leegdrinken maar nuchter blijven tot aan de avond!

De auteur is een soort imker voor de lezerszwerm, ten behoeven waarvan hij de flora, die hij er voor hun plezier op nahoudt, verdeelt over verschillende tijden, waarbij hij de bloei van de verschillende bloemen nu eens verhaast, dan weer vertraagt, opdat in alle hoofdstukken bloemen bloeien.

Drank is de gewrichtssmeer van de tong, zoals voedsel haar remblok.

Het boek eist echt concentratie – met de vele uitwijdingen leest het heel anders dan de romans die je gewend ben, die je meer scannend kunt lezen van handeling naar dialoog (want veel meer is er vaak niet). Dit is anders. Ook mijn gedachten dwaalden regelmatig af tijdens het lezen. Maar bij herlezing pakten de zinnen me dan wel.

Ik denk dat de moderne lezer dat niet meer voor elkaar krijgt. Die is zo platgeslagen door de meest eenvoudige manier van romans schrijven, dat Jean Pauls boek gegarandeerd wordt weggelegd na een bladzijde of twee. Voor hen bevat het teveel ideeën die niets met het verhaal te maken hebben.

Ik geef toe: af en toe een innerlijke commentaartje minder, een gedachtensprong of halve geestigheid laten liggen zou het boek leesbaarder hebben gemaakt à la de werken van zijn tijdgenoot Stendhal. Het is nu wel echt proza voor Jean Paul-fans.

En dat bevestigt de vertaalster:

Mensen die een verhaal lezen om het verhaal, zullen Jean Pauls werken nauwelijks kunnen waarderen. Het mee-oplossen van zijn cryptogrammen is voorwaarde voor lees-plezier. Het verhaal is de schering, de satirische uitweidingen zijn de inslag en samen vormen zij het patroon.

Veel hiervan vliegt over het hoofd van de lezer. De notenlijst helpt een beetje om de wetenschappelijke verwijzingen van Jean Paul te kunnen vatten.

In vroegere vertalingen werden deze uitwijdingen als ‘ballast’ gezien voor het verhaal en soms weggelaten. Ik snap dat zijn boeken dan vlotter lezen. Het probleem is dat je daarmee ook het eigene weghaalt van Jean Paul.

Toch blijft het fascinerend. Jean Paul is zo lastig te duiden, tweehonderd jaar later hebben we er nog steeds moeite mee. En dat kan alleen maar positief zijn voor een schrijver. Laten we hem een mooie herkansing geven!

Tevreden met het artikel? Steun het werk van Indipendenza met een kopje koffie:

Meer lezen, luisteren, kijken