Rudy Kousbroek: Anathema’s en de toekomst

Indipendenza geeft om de maand aandacht aan bijzondere literatuur die in het Nederlandse taalgebied is uitgegeven. Deze keer: Anathema’s 1, 2 en 3 van Rudy Kousbroek (Meulenhoff, 1969, 1970, 1971).

3103 woorden / 16 minuten leestijd / Thema’s: essaybundels, essayisten, Nederland, futurisme / Vorm: kort essay (over essays) / Foto header copyright Nationaal Archief (via Wikimedia Commons)

Nederlanders staan erom bekend dat we over alles onze mening kunnen geven. Vaak snel en onnagedacht. Maar er is ook een ideale combinatie: onze essays. Die bevatten zowel stevig denkwerk als een portie flinke meningen. Ik lees ze graag.

Gek genoeg zijn onze essays in het buitenland minder bekend dan onze romans. Ik denk juist dat Nederlanders beter zijn in essays dan in fictie. Voor fictie is meer empathie, zachtaardigheid en humor nodig dan Nederlandse schrijvers doorgaans laten zien (met een uitzondering hier en daar).

Die onbekendheid met deze essays is zonde. 21e eeuwers kunnen veel leren van denkers in de vorige eeuw. Dankzij sociale media leven we in een meningencultuur – waarbij de meningen het doel zijn, niet hoe je tot die mening komt. Daarnaast zijn veel onderwerpen uit die tijd nog steeds relevant voor ons.

Het idee om gedachten over een onderwerp coherent schrijvend uit te werken in een essay lijkt een naïeve 20e eeuwse gedachte. Toch is het de enige goede weg wat mij betreft. Want nadenken begint niet met een mening, het eindigt ermee.

Daarom herlees ik een aantal bijzondere essayisten uit de 20e eeuw en laat zien waar ze over onze tijd spraken, soms zelfs zonder te beseffen. Nu kijken we naar wat we kunnen leren van Rudy Kousbroek en Anathema’s.

Wie was Rudy Kousbroek en waar gaat Anathema’s over?

Rudy Kousbroek was een schrijver/essayist die zich verwonderde over de fenomenen van zijn tijd. Hij schreef goed leesbare esssays over allerlei uiteenlopende onderwerpen. Bijvoorbeeld media, pornografie, auto’s, dieren, onderwijs, literatuur, ga zo maar door. Dat deed hij voor de bladen Vrij Nederland en het Algemeen Handelsblad.

Hij besprak alle onderwerpen die hem boeiden en in Anathema’s zijn ze globaal verdeeld in thema’s (Natuur en cultuur, Existenties, Stijl, etc.). Hij koos het voor woord anathema’s, een ander woord voor een banvloek. DBNL legt dat uit. Het betekent ook ‘opgestelde’ in het Oud-Grieks, zoals Wikipedia uitlegt.

De cover van een andere essaybundel, Avondrood der magiërs, legt wel mooi uit hoe hij werkte als essayist:

Men zou Rudy Kousbroek kunnen beschrijven als iemand die zijn eigen brein als zijn meest fascinerende speelgoed beschouwt (…).

En in 2011 schreef Marja Pruis in De Groene over de Anathema’s:

Dat een op zich bêta-georiënteerde figuur zo ostentatief en zonder terughouding kond kon doen van zijn liefde voor mens, dier en machine, zo durfde te zwelgen in sentiment en tranen, zo kón zwelgen ook in sentiment en tranen zonder dat zijn stukken er dom, sentimenteel of kitscherig van werden, daarop paste slechts bewondering, instemming, nadenken. Kousbroek was de Slauerhoff van de essayisten: technisch, romantisch, onverzadigbaar en driftig.

Wat ik uit dit wat lastig geformuleerde stukje haal, is dat zijn stukken prettig te lezen zijn omdat Kousbroek een van die zeldzame schrijvers is die emoties serieus neemt. Daar hou ik wel van: emotie in het denken verwerken. Zijn boeken over dieren (fotoboeken zoals Het raadsel der herkenning) bevatten zoveel oprechte gevoelens die ik zelden eerder las bij een ‘serieus’ schrijver. Ik meen me te herinneren dat een schrijver (ik dacht Jeroen Brouwers) schreef dat hij dat belachelijk vond.

Daarnaast wist Kousbroek heel veel van de Franse literatuur en legt hij zijn denkwijze altijd goed uit.

Ik heb de drie delen Anathema’s van 1969, 1970 en 1971 gelezen in een gebundelde versie. In totaal zijn er 9 verschenen. In 1975 ontving hij de P.C. Hooftprijs voor deze essays. Ik herlees de Anathema’s graag, want Kousbroek schrijft wel mooi, hoewel hij soms ook wel iets te ingewikkelde woorden gebruikt om zijn punt te maken, wat ik wel zonde vind.

Door de bank genomen zijn de Anathema’s vijftig jaar later nog steeds prima te lezen maar zijn intellectuele denken kan een brug te ver zijn voor een gemiddelde lezer van nu.

Rudy Kousbroek krijgt in 1978 van minster Gardeniers de PC Hooftprijs (foto Rob Croes for Anefo, via Wikimedia Commons)

Ik schrijf hier geen biografie. Daarvoor verwijs ik naar Wikipedia of een andere bron. Het gaat mij om deze essays. Leuk om te weten: dankzij DBNL zijn sommige anathema’s van Kousbroek vrij toegankelijk.

Dit zijn 11 voorbeelden van stukjes die ook iets zeggen over onze tijd – soms direct en soms indirect. Soms heb ik het er ook in gevonden. Ik geniet altijd wel van die momenten dat een schrijver over de tijd heen een hand weet te reiken aan de lezer van het heden.

11 VOORBEELDEN VAN FUTURISTISCHE IDEEËN IN DE ANATHEMA’S

1. Het idee van een AI-tekstgenerator

Een van de toevalligste ’toekomstvoorspellingen’ van Kousbroek is als hij in 1969 een soort Chat GPT tekstgenerator bedenkt. Zijn prompts zou je nu letterlijk kunnen invoeren in Chat GPT of verwante software én antwoord krijgen.

Wie de ook in Frankrijk gangbare boeken met eindexamenvraagstukken van de laatste zoveel jaar doorbladert, vindt daarin opgaven als: ‘In september 1832 beschreef Lamartine, in een brief aan zijn vriend Virieu zijn indrukken van Libanon. Schrijf die brief’ – ‘Schets een portret van een twintigste-eeuwse zakenman op de manier van La Bruyère’ (…) Het is een genre dat sterk tot mijn verbeelding spreekt, en visioenen oproept van opgaven als schets een portret van Simone de Beauvoir op de manier van Brantôme, of: geef een beschrijving van een speeltuin in de stijl van Octave Mirbeau, of van een paar twintigste-eeuwse bottines op de wijze van Restif de la Bretonne. Schrijf een verontwaardigde aanklacht tegen de slavenhandel in de stijl van Arthur Rimbaud (…). (deel 1, p 57)

2. De gevoeligheid voor woontrends

In Nederlandse woningen volgt men graag trends op. Ik heb mezelf daar ook altijd over verbaasd. Nu zijn bijvoorbeeld ‘zware deuren’ in de mode. En de industriële look. Of minimalisme. Begin jaren zeventig waren tapijten (85% was betapijt vertelt hij) en boardplafonds in de mode.

Nu is het niet zo dat iedereen aangewezen is op boardplafonds omdat er geen stukadoors meer zijn, het is omgekeerd: er zijn geen stukadoors meer omdat iedereen boardplafonds wil hebben. Natuurlijk is de reden in eerste instantie dat die goedkoper zijn, maar het juiste perspectief daarop wordt verkregen door te bedenken dat Nederland een van de rijkste landen van de wereld is, en dan te mediteren over het feit dat blijkbaar niemand het verschil in prijs er voor over heeft. De eigenlijke, diepere reden is, vrees ik, dat haast niemand in Holland boardplafonds echt lelijk vindt. Vandaar de aanblik, zoals men die op late wintermiddagen kan bewonderen in onze grote steden, van hele rijen grachtenhuizen met boardplafonds, vrolijk verlicht door tl-buizen. (deel 3)

Pieter Steinz, vroegere chef Boeken NRC, besprak in 2010 (een paar weken na het overlijden van Kousbroek), het 9e deel van zijn Anathema’s.

3. Auto’s worden steeds saaier

Kousbroek was een autoliefhebber en van de moderne auto zou hij erg gruwen. Het gaat hem om karakter. Zoals de 2CV (ook wel de deeujsjefoo). Dat miste hij al in de ‘moderne’ auto van begin jaren zeventig. Toch kun je zijn zinnen ook makkelijk toepassen op de moderne auto’s van nu, die van alle gemakken zijn voorzien, maar karakter missen.

Wat symboliseert die homogene, ongedifferentieerde materie? De afwezigheid van denken. Er is geen voorstelling aan verbonden. Alles wat verwijst naar een machine, alles wat een beroep doet op de verstandelijke vermogens, is in de moderne auto geëlimineerd. Alles wat duidt op opbouw, op organisatie, op structuur, is verdwenen. De moderne auto streeft naar naadloosheid. Hij is meer en meer gaan lijken op een onbepaald huishoudelijk gebruiksvoorwerp: een stofzuiger, een mixer, een gasgeiser of een scheerapparaat. Een moderne auto lijkt op alles, zelfs zijn eigen voorkant lijkt op zijn eigen achterkant. Een auto uit 1925 was nergens mee te verwarren: hij stelde een auto voor, en die voorstelling was zo fundamenteel dat ze nu nog gebruikt wordt om met economie van middelen een duidelijk herkenbare auto weer te geven, zoals op verkeersborden, op illustraties in Veilig Verkeerboekjes, in karikaturen, en in kindertekeningen. (deel 3)

4. De opwarming van de aarde

Deze passage trof mij. Het lijkt namelijk alsof Kousbroek hier de opwarming van de aarde voorspelt én de reactie erop. Toch is de aanleiding veel toevalliger. Hij bespreekt het onmogelijke verkeer in Parijs en dit is een soort denkoefening hoe het kan dat iedereen leert wennen aan zo’n onmogelijke situatie.

Wat mij er nu speciaal zo van opvalt is hoe de mensen wennen, gewoon raken, aan een toestand die objectief tegen iedere rede ingaat. Hoe heeft het in vredesnaam zo ver kunnen komen? Maar dat is het nu juist, dat gebeurt niet ineens. Als van de ene dag op de andere, bv. door een grote onderneming of industrie, de temperatuur van de grond op 80° Celsius werd gebracht, dan zou geen sterveling dat accepteren, en het zou trouwens ook ongelukken veroorzaken. Wij zouden zeggen: dan wordt het land onbewoonbaar! Maar als het zou gebeuren à raison van één of twee graden per jaar, uitgestrekt over een periode van een halve eeuw, dan zou men het nu de gewoonste zaak van de wereld vinden dat iedereen in een koelkast leefde. (….) Zo zou men zelfs redeneren als men volledige zekerheid had dat de bodemtemperatuur verder zou gaan met stijgen, en dat ook de meest resistente planten het op den duur zouden moeten begeven, tenzij er een wonder gebeurde. Het geloof in zulke wonderen is, in tegenstelling tot bv. het meerwaardevraagstuk, naar mijn overtuiging een van de werkelijke politieke problemen van dit ogenblik – het naar alle maatstaven zeker weten dat een bepaalde ontwikkeling zich zal voortzetten en tot een bepaald resultaat zal leiden als geen maatregelen worden genomen, en het feit dat die maatregelen niettemin niet genomen worden. Het grote prototype van deze variëteit van rampen is natuurlijk de bevolkingsaanwas. (deel 3)

Rudy Kousbroek, foto van de cover van Anathema’s (copyright Erin Dunleavy)

5. De ont-taboeïsering van pornografie

Kousbroek bezocht een seksbeurs in Kopenhagen en schetste de onwennigheid van de legalisering van pornografie. Hij schrijft er een paar essays over. Met daarbij een vrij hilarische schets van een liveshow. Hij merkt al meteen op dat het saai en commercieel is, wat die vrijheid oplevert. (‘Het was louter stekkers met stopcontacten wat de klok sloeg’.) Deze toen ingezette liberalisering zorgde er later voor pornografie het internet zou overspoelen en zelfs ‘gewoon’ is geworden. Deze tekst is volgens mij nog steeds net zo relevant als toen:

(…) zoals al eerder aangeroerd heeft bijna iedereen te kampen met de neiging om zichzelf en anderen wijs te maken dat men alleen maar uit een zekere academische belangstelling is komen kijken. Men is geïnteresseerd in pornografie als verschijnsel vanuit een klinisch, cultureel, sociologisch, artistiek, of godweetwat voor oogpunt, maar niet uit persoonlijjke belangstelling voor seks. (…) Dat is trouwens het mooie van het opheffen van de restricties op pornografie: een nieuwe groep van misdadigers is verheven tot de status van bourgeois; ze moeten alleen nog even wennen. (…) Het hele proces voltrekt zich van zijn kant zich zonder een liefkozing, zonder een bewijs van tederheid, zonder een teken van emotie, hij steekt letterlijk en figuurlijk geen vinger uit, hij laat het aan zich gebeuren als iemand die zich zijn schoenen laat poetsen. (deel 2, p 271, 273, 287)

6. De oppervlakkigheid van media

Zeker sinds sociale media is er minder en minder aandacht voor inhoud, en meer om het punt maken zelf. Feiten zijn te manipuleren, zo lijkt het. Kousbroek vergelijkt de ontwikkeling dat het Amerikaanse blad Time doormaakte. Daar kun je het succes van online magazines als Buzzfeed in herkennen, maar ook het succes van verander-je-leven-nú! reels op Instagram.

De inhoud van deze bladen is dan ook grotendeels geschreven in de vorm van instructies, briefings, van waar de mensen op moeten letten, wie zij moeten nadoen, en wat ze moeten onthouden om wél die indruk te maken. De vorm is daarbij een reflectie van de inhoud: kort, de uitwendige hoofdzaken, nonchalant, geamuseerd, en steeds met inachtneming van het imperatief dar de lezers afgeschrikt worden door abstracties. De Time-formule heeft het specifieke van televisie; het is denkbeeldig kijken. Ideeën hebben geen inhoud, maar een gezicht. Het accent is verschoven van de inhoud van een denkbeeld naar de persoonlijkheid van iemand die er wat mee te maken heeft – zijn das, de kleur van zijn schoenen, zijn echtelijke staat, hobby’s en huisdieren. Niet de literatuur, maar Hemingway; niet de schilderkunst, maar Picasso; niet de ruimtevaart, maar John Glenn; niet ballet, maar Nureyev; niet politiek maar J. F. Kennedy; niet godsdienst maar de handelingen van de paus en zijn gerokte schaar. (deel 1, p 77)

7. Het gebrek aan interesse in kunst

Ik heb zelf veel over kunst van onze tijd geschreven en de aversie ertegen is soms onbegrijpelijk. Ik begrijp het niet zo goed – wat heeft kunst die mensen aangedaan? Waarom kunnen mensen niet accepteren dat kunst een noodzakelijk iets is om het leven te verruimen en dat kunstenaars daarbij vaak nieuwe ideeën bedenken. Toch is dat iets wat in Nederland diep zit en ook al in 1969, blijkbaar.

Picasso is weliswaar universeel bekend, maar niet universeel bemind. Zijn beroemdheid is niet gebaseerd op waardering. Grappen over schilderijen van Picasso vormen al sinds verschillende generaties het noodrepertoire van tweederangs humoristen, waarop zij altijd terug kunnen vallen als zij niets beters weten te bedenken. Denigrerende formules en negatieve waarderingen over het werk van Picasso worden anno 1966 nog steeds gretig ontvangen en niet zonder leedvermaak doorverteld, desnoods zogenaamd als curiositeit. G.B. Shaw zei het al: Het is een vergissing te veronderstellen dat onkunstzinnige mensen alleen maar onverschillig staan tegenover kunst, zij haten het, met een bittere en kwaadaardige haat. (deel 1, p 119)

8. De verandering van het straatbeeld

Soms verdwijnt er in korte tijd veel in het straatbeeld. Dat komt door technologische vernieuwingen, zoals in onze tijd de digitalisering ervoor zorgde dat er minder brievenbussen dan vroeger zijn. Telefooncellen zijn zelfs helemaal verdwenen. Kousbroeks observaties van zulke veranderingen in de jaren zestig doen denken aan veranderingen in onze tijd, waarbij al het analoge overgaat in het digitale.

Als we het hebben over techniek in de jaren zestig is het eigenlijk veel boeiender om te praten over de dingen die in die periode verdwenen zijn. Het was bv. het eerste decennium zonder stoomtreinen. Aan het eind van de jaren ’50 is de wereld plotseling gaan veranderen; allerlei dingen die sinds jaar en dag dienst hadden gedaan, en soms nog uit de vorige eeuw dateerden, begonnen opeens te verdwijnen, werden afgedankt, vervangen, weggesmeten. In de jaren ’50 zag men in het straatbeeld nog oude auto’s die toen 25 of 30 jaar oud waren; in de stations rook het nog naar stoom en steenkool. Je zag nog ouderwetse telefoons, klapcamera’s, oude grammofoons met naalden in een doosje, en grote kasten van radio’s van ‘vóór de oorlog’, d.w.z. uit de jaren ’30. En toen, in een paar jaar, was het allemaal verdwenen. Het is niet aannemelijk dat het allemaal plotseling tegelijk kapot ging, en dat ging het ook niet: met de wind van vernieuwing werd ook van alles weggeblazen dat niet in functie verschilde van het nieuwe en net zo goed had kunnen blijven, zoals duizenden mooie negentiende-eeuwse gietijzeren brievenbussen in Nederland, een voorbeeld van onbegrijpelijke en barbaarse vernietiging. (deel 2, p. 206)

8. Hoe conservatief de wereld van de televisie is

Kousbroek schrijft een mooi stukje over televisie in de jaren zestig. Hij schrijft hier jaren 60, maar dit geldt ook (en vooral) denk ik voor de jaren erna. Waarom is televisie zoveel conservatiever dan andere vormen van cultuur? En zo onbevattelijk voor verandering? Ik heb me dat ook geregeld afgevraagd en een antwoord is lastig te geven.

Televisie is alleen voor volwassenen, daarom is er geen medium dat de mensen zo vanzelfsprekend als kinderen behandeld als de televisie. In ander verband heb ik het er al eens over heb gehad dat taboes die overal elders al lang geleden werden overwonnen, op de televisie nog van kracht zijn. Een outsider zal achteraf misschien moeilijk kunnen geloven dat de televisie van de jaren ’60 tegelijk kon bestaan met de, noem maar op: film, pers, cartoonkunst, literatuur, etc. van dezelfde periode. Het interessante schuilt eigenlijk in de omstandigheid dat wij dit gewoon vinden, dat wij denken: o, maar dat is de televisie. (deel 2, p. 234)

9. De saaie straatnamen in steden

De straatnamen waar Kousbroek hieronder grappen over maakt, zouden alleen maar nog veel erger worden. Benieuwd wat hij zou hebben gevonden van de benamingen in Vinexwijken, zoals in Zoetermeer, waar je Wengéhout, Palmhout, Teakhout en Balsahout zou vinden; of Marsgeel, Krijtwit, Melkwit, etc.. (Overigens bestaat de Vruchtboomstraat niet, daar bedoelt hij denk ik de Vlierboomstraat).

Zoals in wel meer steden bestond in Den Haag al een schildersbuurt, een zeeheldenbuurt, een staatsliedenbuurt. De volgende stap was een natuurkundigenbuurt, maar het was duidelijk dat het zo niet langer kon doorgaan, er moest iets minder uitheems worden gevonden, iets wat meer in de algemene belangstelling lag. De bomenbuurt en de bloemenbuurt die toen ontstonden kunnen nog worden gezien als een periode van zoeken, maar toen kwam de eerste geniale inval: een fruitbuurt. Elk gemeenteraadslid mocht een vrucht noemen en zo kwam er een Sinaasappelstraat, een Tomatenstraat, een Pompoenstraat; na een poosje kon niemand meer iets bedenken en toen kwam er nog een Vruchtboomstraat. Het verstand staat stil bij zoveel inventiviteit. De volgende étappe overtrof weer de vorige: er verrees een pluimveebuurt. Trotse inwoners namen hun intrek in de Kipstraat, op het Haanplein. De stad breidt zich nog steeds razendsnel uit. Wat zal de toekomst brengen? Ik hoop vurig op een ziektebuurt: de Kankerstraat, de Pokkenstraat, de Teringkade; het Syfilisplantsoen, de Gangreenlaan, het Bronchitishofje, het Pneumonieplein. Er zijn natuurlijk nog allerlei andere mogelijkheden. (deel 3)

10. Het grote respect voor proza of poëzie dat mooi ‘klinkt’

Wat ik goed herken is hoe je eerbied voor literatuur als een Pavlovreflex kunt ervaren. Bij veel moderne romans en poëzie is de manier van voordragen (voor televisie of social media) belangrijker geworden dan de inhoud. Het voordragen – de energie ervan – doet meer dan de woorden zelf. Dat past wel bij de extraverte maatschappij waarin we leven.

Het bijbrengen van eerbied voor klassiekers, zoals op Franse middelbare scholen gebeurt, is het aankweken van een geconditioneerde reflex. Toon, metrum en woordkeuze roepen automatisch een gevoel van ontzag en plechtigheid te voorschijn zoals Pavlovs hond begon te kwijlen bij het geluid van de bel; het veroorzaakt een gewilligheid om onder de indruk te raken, en het duurt even voor men door krijgt dat men bezig is om deze gewilligheid, deze vrome aandacht, te besteden aan wilde nonsens. (deel 1, p. 56)

11. Het idee van het luisterboek

In een essay over hoe getallen en leestekens geluid kunnen maken in je hoofd, lijkt Kousbroek het ineens te hebben over luisterboeken. In die tijd (1971) bestond dat, volgens dit artikel, ook al 100 jaar. Sowieso was het hoorspel in die tijd iets gewoons, vandaar dit voorbeeld.

Lezen is kortom in de meeste gevallen horen lezen, door iemand, zou men kunnen zeggen, die er gezichten bij trekt. Dit geldt in zeer sterke mate wat betreft het hoorspel. Ik herinner mij jeugdige beluisteringen van Paul Vlaanderen; om mijn verveling te bestrijden dacht ik er allerlei oefeningen voor mijn voorstellingsvermogen bij uit, bijvoorbeeld dat de eigenaars van de stemmen op handen en voeten liepen, in travestie waren (Paul in decolleté, Ina in Garde-uniform), of moedernaakt. Alles kan immers, – een gezamenlijk voetbad nemen, genitaliën laten zien, gezichten trekken – zolang het maar geen geluid maakt. Wat is, op het niveau van de radio, het equivalent van het geïsoleerde uitroepteken, de puntjes tussen aanhalingstekens? Een als hoorspel uitgezonden pantomime. (deel 3)

Wat je leert van Anathema’s – als het gaat om futurisme – is dat de toekomst best voorspelbaar is. Je hebt er verbeeldingskracht en observatievermogen voor nodig. Het verleden is vanuit het heden goed te snappen als je beseft dat alles wat een functie heeft voor mensen altijd op een of andere manier verdergaat. Maar net even anders dan je denkt.

Tevreden met het artikel? Steun het werk van Indipendenza met een kopje koffie:

Meer lezen, kijken of luisteren?