Indipendenza geeft om de maand aandacht aan bijzondere literatuur die in het Nederlandse taalgebied is uitgegeven. Deze keer: Een bizarre bibliotheek van Bernard Quiriny (Voetnoot, 2012).
1 februari 2024 / 1428 woorden / 8 minuten leestijd / thema’s: boeken, romans, verbeelding, fantasie
Wie is Bernard Quiriny?
Bernard Quiriny, geboren in 1978 in Wallonië, is docent Recht aan de universiteit van Bourgogne. Maar ook schrijver. Hij schreef tien boeken in de periode 2005-2021. Vaak zijn het fantastische korte verhalen. Tamelijk science fiction is bijvoorbeeld de roman Les assoiffées, waarin België in een soort Noord-Korea is veranderd, geleid door radicale feministen. En in Contes carnivores heeft een botanicus een passie voor zijn vleesetende plant.
Een aantal van deze boeken speelt hetzelfde karakter een grote rol: Pierre Gould. Deze Gould is een intelligente, charmante ‘dandy’ die graag vertelt over zijn passies. In Les assoiffées bezoekt hij als eerste man sinds de mysterieuze science-fiction-versie van België. En in Bizarre Bibliotheek (oorspronkelijk een van de drie verhalen van Une collection très particulière, uitgegeven in 2012) vertelt Gould aan de hoofdpersoon over zijn bijzondere bibliotheek.
Veel van zijn werken bestaan uit fantastische korte verhalen en daarom zie je ook telkens vergelijkingen terugkomen met Edgar Allen Poe. Hij wordt ook vaak vergeleken met Borges en Kafka. Maar de naam die ik maar een keer terugkwam en waar ik meteen een associatie mee had, is Georges Perec, vooral met diens meesterwerk Het leven een gebruiksaanwijzing.
Wat is er zo bijzonder aan Een bizarre bibliotheek?
Je hebt schrijvers die vanaf pagina 1 vertrouwd aanvoelen. Die passen bij jouw eigen stijl en denkwijze. Die niet hoog zullen scoren op de bestsellerslijsten. Dat heb ik met dit boek van Bernard Quiriny. Helaas heb ik zijn andere werk nog niet gelezen maar dat volgt ongetwijfeld wel want ik ben een fan.
Quiriny werd in Nederland opgepikt door uitgeverij Voetnoot, wat – de naam zegt het al – een wat kleinere uitgeverij is. Toch is het interessanter proza dan menig moderne roman. Het is grappiger, absurder, lichtvoetiger dan de meeste romans die wel de bestsellerslijsten halen.
Een bizarre bibliotheek trof me door de sterke fantasie. Anders dan met de fantasie in fantasyboeken, is deze fantasie geaard in satire en parodie. Dat maakt dat het Nederlandse publiek, doorgaans huiverig voor zulke boeken, er niet zo ontvankelijk voor is. Daarom staat er ook op de achterkaft van deze uitgave:
Hoewel zijn werk in het Franse taalgebied veelvuldig is bekroond, is hij daarbuiten vooralsnog een nobele onbekende.
Een bizarre bibliotheek gaat over de immense boekencollectie van Pierre Gould. De ik-persoon bezoekt die bibliotheek en leert de collecties van Gould kennen, die vooral opvalt met zijn passie voor ongewone boeken. De matroesjkaboeken, boeken die met artistieke verveling zijn gemaakt, boeken die zichzelf overbodig maken, onmogelijke kookboeken: Gould laat de ik-persoon (en daarmee de lezer) keer op keer verbazen.
(Ik zou het onder mijn neus willen houden om de muffe geur ervan op te snuiven, maar Gould zou deze actie waarschijnlijk afkeuren, dus ik houd me in.)
Als ex-boekverkoper genoot ik dubbel met de verhalen over de vele verschillende soorten boeken in Goulds bibliotheek. Ik schoot regelmatig in de lach. Al gaat het niet heel veel dieper dan de parodie zelf: de vercommercialisering van de literatuur komt niet aan bod. Het is hele milde, zachte spot.
Wat heeft Georges Perec ermee te maken?
De fantasieën van Georges Perec – met name uit zijn roman Het leven een gebruiksaanwijzing – echoeën door in dit boek. Dat is absoluut een compliment aangezien ik zelf Perec beschouw als een van de beste schrijvers ooit.
Dat lees je in de:
- opzienbarende geschiedenissen
- rijke details in die geschiedenissen
- vertellerige manier van beschrijven (waarbij Gould de rol heeft van Bartlebooth in Perecs roman)
- schematische opzet (je zou ook dit boek door elkaar kunnen lezen)
De verbeelding in dit boek – net als bij Perec – is sterk. Geestig bijvoorbeeld is dat de schrijver Guérard in zijn jonge een rebels boek schreef genaamd Stinkhol. En dat later gaat verloochenen. Hij wordt een optimistiche humanist. Hij gaat al zijn oude werken tegen alle kosten proberen terug te kopen. Dat brengt gewiekste boekverkopers op ideeën. Ze gaan zoeken naar exemplaren van Stinkhol omdat ze weten dat hij er absurde bedragen voor wil neertellen. Natuurlijk heeft Gould ook een exemplaar. Dit stuk deed me wel denken aan Perec.
Ik genoot ook erg van de passage waarbij uit de dertien boeken van Lespallières een groep liefhebbers nieuwe boeken ‘ontdekt’. Al zijn boeken zijn namelijk opgedeeld in alinea’s van tien regels. En de karakters zijn hetzelfde in de boeken. En omdat zijn romans combineerbaar zijn (uiteraard ontdekte men dat na zijn overlijden), kun je er tientallen, honderdtallen andere romans uithalen.
Dat deed me weer denken aan het werk Centes Mille Milliards de Poèmes van Raymond Queneau. Ik heb die een keer in een boekhandel in mijn handen gehad: een boekje bestaand uit talloze strookjes – die voldoen aan de regels van de sonnet – die je kunt combineren. Per regel heb je tien mogelijkheden en bij elkaar levert dat honderdduizend miljard mogelijkheden in totaal op.
Iets soortgelijks is het ‘matroesjkaboek’ Frisse Ochtenden van ene Hercule. Niet leuk om te lezen. Totdat bleek dat je uit dit ene boek andere boeken kunt halen, als je bijvoorbeeld woorden overslaat. Het is een ontdekkingstocht – koren op de molen van Gould. ‘De eerste letters van de even pagina’s vormen acrostichons.’ Het vinden van nieuwe romans wordt een nieuwe uitdaging voor Gould en zijn vrienden.
Ook nogal geestig is dat in het boek Vergrijpen tegen de goede zeden van Alfred Benders geen woord te veel staat. Zo strak is dat boek geschreven dat er nog steeds af en toe woorden verdampen.
Het zou voor deze romans het beste zijn geweest als ze nooit waren geschreven – en nu dit niet haalbaar is, als ze zich in het geheel zouden ‘ontschrijven’.
Daarnaast is Gould net als Bartlebooth een prikkelend hoofdpersoon. Eigenzinnig, ontwikkeld en intelligent. De ik-persoon is een paar niveaus te eenvoudig voor hem en hij verbijstert hem dus nonstop met zijn verzameling boeken en eigenwijsheid. Het is bijna als een artiest die zijn kennis wil doorgeven aan de volgende generatie.
En tegelijkertijd is dit boek ook heel anders. Er is bij mijn weten geen Oulipoïaanse (van de literaire beweging Oulipo) manier van werken. Het wiskundige element ontbreekt. Dat maakt dit boek ten opzichte van Het leven een gebruiksaanwijzing, dat verhalen vertelt op basis van ogenschijnlijk lukraak uit een encyclopedie getrokken woorden, wel iets makkelijker te lezen.
Een pluspunt is ook dat er diverse, spottende grappen over schrijvers, literatuur en boeken in staan (zie de voorbeelden hieronder).
Zijn er voorbeelden van de stijl in Een bizarre bIbliotheek?
Literatuur was voor hem geen doel, maar een middel, het ultieme middel om zich voor de volle honderd procent te vervelen.
Een paar seconden later volgt het verdict: ofwel is er sprake van een dood spoor en hervat hij teleurgesteld de wandeling, ofwel begint hij te stralen en roept met triomfantelijk geheven wijsvinger uit: ‘Hier is literatuur in de buurt!’ (…) uiteindelijk staat hij buiten adem stil voor een deur en zegt: ‘Hier is het.’ HIj belt aan en als hij binnen mag komen (wat altijd het geval is, want hij is goed van de tongriem gesneden, zelfs zodanig dat hij zelden weggaat zonder dat hem koffie is aangeboden) gaat hij op zoek naar het object dat zijn reukzintuig heeft geprikkeld. Meestal is dit een zeldzame uitgave in een boekenkast, een brief onder in een la of een vergeten manuscript in een kast.
De vrouw des huizes die hem discreet voorstelt de wc te wijzen antwoordt hij fluisterend: ‘Hebt u niet in plaats daarvan een kamer, een potlood en een leeg blad? Ik voel een gedicht opkomen en ik kan het niet lang meer ophouden.’
‘Het lijkt me dat u onderschat hoe schadelijk deze werken zijn,’ antwoordt hij, ‘waarschijnlijk omdat u weigert te geloven dat ze een ziel hebben – u bent te rationeel. Ikzelf hoor af en toe wanneer ik deze kamer betreed – en dan vooral ’s nachts – gemor en allerlei geweeklaag. Deze geluiden komen uit de boeken, dat weet ik zeker.
(…) de auteurs hebben zo gloedvol geschreven, zoveel energie in hun werk gestoken dat hun boeken hierdoor zijn opgeladen. Ze geven de energie nu op verschillende manieren vrij: deze hier zijn elektrisch, maar ik heb ook exemplaren die magnetisch zijn of warmte afgeven. Sommige zijn fluorescerend, maar dat spectaculaire verschijnsel laat zich niet afdwingen.