Rodolphe Töpffer: de 19e eeuwse karikaturist

Indipendenza geeft om de maand aandacht aan bijzondere literatuur die in het Nederlandse taalgebied is uitgegeven. Deze keer: Reizen en avonturen van doctor Festus van Rodolphe Töpffer (Meulenhoff, 1969).

1725 woorden / 9 minuten leestijd / Thema’s: stripverhaal, achttiende eeuw, satirisch, komedies / Copyright afbeeldingen: Meulenhoff Uitgevers

Wie was Rodolphe Töpffer?

Rodolphe Töpffer werd nog nét in de 18e eeuw geboren, in 1799 in Genève, Zwitserland. Hij kreeg veel artistiek vernuft mee in zijn jeugd dankzij zijn vader, die schilder en karikaturist was. Na zijn studie in Parijs, keerde hij terug in Genève. Daar werd hij leraar Latijn, Grieks en oude literatuur. Hij trouwde in 1823 en in hetzelfde jaar – dus pas 24 jaar – begon hij zijn eigen kostschool.

Dat klinkt als het begin van een vrij gewone carrière. Het verschil is dat hij – zoals Wikipedia het formuleert – ‘activiteiten in vrije tijd’ had. Hij tekende.

Dankzij kunstenaar William Hogarth, die een verhaal maakte in elkaar opvolgende gravures, kwam hij ook op het idee om daar iets mee te doen. Karikaturen werden steeds populairder om sociale en politieke kritiek te geven, zoals J.J. Grandville en Honoré Daumier ook lieten zien.

In een periode van vijf jaar tijd tekende hij zes beeldverhalen: Les Amours de Mr. Vieux Bois (1827), Docteur Festus (1829), Histoire de M. Cryptogame (1830), Monsieur Trictra (1830), Histoire de Monsieur Jabot (1831) en Monsieur Pencil (1831). Beeldgeschiedenissen noemde hij ze zelf. Het waren in feite komische tekeningen met onderschriften.

Alleen vrienden kregen een paar exemplaren. Toen volgde een brief van Goethe. Hij schreef dat hij veel plezier had gehad aan Dr. Festus (ook een beetje een play-on-words van Goethes Faust). Hoe enthousiast staat in het nawoord:

“Het is werkelijk al te gek!”, riep hij zo nu en dan uit, telkens een blad omslaand; “alles sprankelt van talent en geest. Sommige afbeeldingen zijn van onovertrefbare kwaliteit!”

Töpffer begon er anders over te denken en zijn tekenverhalen werden vervolgens uitgegeven als tekstuele boeken met illustraties. In 1832 verscheen dan zijn eerste beeldverhaal in druk. Veel titels werden bestsellers.

Töpffer wordt gezien als de uitvinder van de strip. En niet alleen van de Europese strip, maar ook van de Amerikaanse. Zijn uitgave The adventures of Mr. Obadiah Oldbuck (een bewerking van het eerder genoemde Histoire de Mr. Vieux Bois) zou ook de oudste Amerikaanse strip zijn.

In ons land is Mr. Cryptogame, of te wel Mijnheer Prikkebeen, enorm bekend geworden. De ietwat gekuiste versie (vertaling J.J.A. Goeverneur) werd in 1980 herzien door schrijver Gerrit Komrij. De andere titels zijn vreemd genoeg veel minder bekend.

Laten we daarom de stripautoriteit Lambiek eens aanhalen, die een uitstekende biografie heeft over hem op hun website (vertaling van ondergetekende):

Rodolphe Töpffer was de invloedrijkste striptekenaar van het begin van de 19e eeuw. Zijn impact klinkt zelfs decennia later nog door. Naast zijn historisch belang toont Töpffers werk ook artistieke diepgang. Zijn verhalen zijn grappig, fantasierijk, goed geschreven en hebben een satirisch randje.

Toch was Töpffer meer dan ‘een striptekenaar’, ook al was dat nog niet eens een bestaand beroep in die tijd. Hij reisde veel rond, organiseerde reizen en publiceerde erover, zoals Voyages en Zig-Zag in 1843.

Hij schreef ook essays over kunst. Daarnaast werd hij professor Retorica bij de universiteit en was hij politiek actief. Nog afgezien van zijn vroegere pedagogische project in de vorm van een kostschool.

Niet voor niets schreef Komrij in het nawoord van Dr. Festus:

Het geval wil dat ik iets moet vertellen over iemand die iedereen kent, en die niettemin een volslagen onbekende is.

Waar gaat het boek Reizen en avonturen van doctor Festus over?

Dr. Festus zet in zekere zin vragen bij het doel van Töppfers eigen reizen (als een vroeg Antitoerismeboekje). Dr. Festus verscheen tegelijk als stripverhaal (met 210 tekeningen) én als komische roman (6 tekeningen). Deze paperbackuitgave van Meulenhoff – uitgegeven in 1969 – heeft meer tekeningen en is een soort tussenvorm.

Het verhaal is nauwelijks na te vertellen maar we doen een poging. Dokter Festus is een wetenschapper. In een bepaald stadje begint alles in het honderd te lopen als hij de verkeerde hotelkamer binnenloopt. Dieven dieven stelen de koffer waar hij in zit. Hij ontsnapt en verstopt zich in een hooiberg. Iedereen komt op een of andere manier aan de verkeerde kleding aan en wordt aangezien voor iemand anders. Dat brengt vooral de burgemeester, de majoor en Milady en Milord (de bazen van het land) in de problemen. En zo gaat het verder met rare gebeurtenissen. Het naburige land Utterzomp krijgt ermee te maken, en het wordt steeds absurder.

Iedereen wordt bespot in het boek, zoals deze passage over Milady en Milord beiden voor schut zet:

Maar MIlady, die een mens van uitersten was (zoals reeds gezegd), viel in katzwijm, als het ware dronken van vreugde. Mylord zag het diep bewogen aan; toen hij evenwel zijn horloge te voorschijn had gehaald en op zijn vingers kon uitrekenen dat deze katzwijm hem zeeën van tijd zou kosten, te meer daar zijn ezel dwars van tred was, nam hij het notitieblokje uit de tas van Mylady en schreef daarop, in het Engels, dat hij vast vooruitging, op zijn dooie gemak, en dat zij hem, door er de draf in te zetten, maar moest inhalen, vervolgens stopte hij haar het opschrijfboekje in de hand en verwijderde zich, glimmend van tevredenheid.

Als vervolgens de commissie (een soort parlement) deze notities leest, halen zij er heel iets anders uit:

(…) hoefde ze alleen nog maar de sleutel te vinden tot deze geheime correspondentie. Eens dit gebeurd was, bleek zij ontzaglijke, doorslaggevende en angstaanjagende onthullingen gedaan te hebben, geschikt om alle burgers van goede wil het bloed in de aderen te doen stollen.

Zo zie je maar hoe tijdloos onderwerpen kunnen zijn (in dit geval mensen die geloven in samenzweringstheorieën). Toch ontsnappen ook de wetenschappers niet aan de spot, zoals deze schets van een astronoom die iets te ver van de normale wereld afstaat:

Alvorens met zijn schets verder te gaan, werpt hij een korte blik op de gezamenlijke amtediluviaanse volkeren, waarin hij in het voorbijgaan nagaat of het mogelijk is om langs trigometrische weg de hoogte van de berg Ararat vast te stellen, hetgeen hem op enkele algemene geodetische beschouwingen brengt, waarmee hij zijn inleiding afrondt. Daarna drinkt hij een glas suikerwater; de geleerden geeuwen, een groot aantal van hun kuchen en tweeënvijftig niezen er in hun jabots.

De stripwebsite Lambiek legt goed uit waar de spot in zit (wederom vertaling van ondergetekende).

Töpffer drijft de spot met de incompetente politiemacht die altijd de verkeerde conclusies trekt. Terwijl de blindelings gehoorzame en hersenloze soldaten een onderwerp vormen dat hij later in Monsieur Pencil weer oppakt. Ook de astronomische wereld wordt belachelijk gemaakt. Een groep wetenschappers probeert allemaal als eerste een ‘nieuwe komeet’ te vinden zodat ze die naar zichzelf kunnen vernoemen. Velen ‘dragen al een ooglapje omdat ze te veel naar de dierenriem staren’. [ … ] In sommige herdrukken hebben de censors de scène geschrapt waarin een comité de waslijst van Milord en Milady verkeerd interpreteert en zien als een samenzwering om de monarchie omver te werpen.

De academische kennis van Dokter Festus is regelmatig het doel van Töppfers satire:

Maar toen de kar zich in beweging zette en toen hij duidelijk het lawaai hoorde van een eliptische en parabolische omwenteling, en van de voerman die veelvuldig de woorden: ‘hu! hu! hoeja!’ herhaalde – toen twijfelde hij er niet langer aan, of hij hoorde het idioom van een bewoner van Saturnus, aangezien in het rijtje van zijn tweeëntwintig talen het boerentaaltje ontbrak.

Sterk satirisch is dit stukje over filosofie:

Maar toen hij zich, in een reeks algemene stellingen, de gebeurtenissen voor de geest had gehaald, zoals die elkaar hadden opgevolgd sedert de dag waarop hij zijn hertslederen handschoenen had aangetrokken, begon hij te twijfelen over zijn zelfkennis en in plaats van uit te gaan, gelijk Descartes, ‘Ik denk, dus ik besta’, ging hij uit van het principe: ‘Ik ben in de kop van een windmolen, dus ik ben niet thuis’; en hij ging als volgt verder: ‘maar ik kan thuis zijn, en in dat geval dromen dat ik in de kop van een windmolen ben; dus het is niet bewezen dat ik in de kap van een windmolen ben.’

Of deze grappige sneer naar dichters:

Een en ander had tot gevolg dat de acht Ierse varkens, die zonder erg kwamen grazen aan de begroeide voet van de molen, hogelijk verbaasd waren toen ze langs een parabolische baan werden weggeslingerd naar het verre land Utterzomp, waar zij, na verloop van drie weken, in de visnetten vielen, die lagen te drogen aan de oever van het meer Waterluister, dat sindsdien het Varkensmeer werd genoemd, zéér tot ontstemming van de plaatselijke dichters.

Het is niet alsof Töppfer alleen intellectuelen wilden bespotten. Hij bespotte iedereen. Ook gelovigen, zoals dit moment als een telescoop door gelovige burgers voor klokkentoren (die ze wilden laten maken maar niet konden betalen) wordt aangezien:

‘Een wonder! Een wonder! Het is een klokkentoren!’ Daarop trad de gemeente zonder schroom nader, met de pastoor voorop, die er uit naam van de Kerk bezit van nam. Onmiddellijk trokken ze het op het droge, en zetten hun schouders er tegen om het naar het dorp te rollen, dat uit een één enkele straat bestond (…).

De stripstijl komt ook soms tot uiting in de tekst:

(…) omdat de voet van Mylady zich neergeplant had op het borstbeen van de doctor, juist daar waar het diafragma de overgang vormt tussen de thorax en de onderbuikstreek, ontstond er op deze plek een druk van hondervenvijfzeventig pond (à zestien oncen), die hun invloed op de doctor pijnlijk deden gelden.

En dat is dan alleen de tekst. En juist de tekeningen zijn erg genieten, deze striptekeningen uit de 19e eeuw. Ook al moest striptekenen nog worden uitgevonden, Töpffer tekent grappiger dan menig hedendaagse striptekenaars.

Neem deze geestige tekening, waarbij wetenschappers op de vliegende telescoop staan te ruzieën:

Dit boekje van Töpffer is dus erg vermakelijk als je de beste stukjes achter elkaar leest. Als komische roman – dus het geheel – ervaarde ik als lezer wel wat moeite op het einde. Je wilt op dat moment in het verhaal iets meer rust via karakterontwikkeling. In dit boek – het lijkt soms de Marx Brothers of Mel Brooks wel – blijven de grappen op je afgevuurd worden. Romankwaliteiten zouden hier Töppfer hebben geholpen, maar die moesten nog uitgevonden worden.

Meer lezen of luisteren?