Indipendenza geeft om de maand aandacht aan bijzondere literatuur die in het Nederlandse taalgebied is uitgegeven. Deze keer: De ervaring van de nacht van Marcel Béalu (Coppens & Frenks, 1993).
1 april 2024 / 2326 woorden / 12 minuten leestijd / thema’s: literatuur, surrealisme, poëzie, fantastisch proza
Twee ruggen van Marcel Béalu’s werken staarden mij ooit aan in de boekenkast van de boekwinkel waar ik werkte. Een strak groen en blauw gebonden exemplaar. Met foto’s van Eugene Atget op de cover. Onderaan de mij toen onbekende uitgeverij Coppens & Frenks.
Ik dacht meteen: dit moet wat zijn. Het is de combinatie van zo’n vrij onbekende schrijver in een vertaling, ook mooi uitgegeven door liefhebbers, dan moet er wat goeds aan de hand zijn. Ik begon met een paar zinnen en voor ik het wist zat ik in de wereld van een schrijvende surrealist.
Slechts twee echte romans, dan heb je zijn hele oeuvre wel. Toch is dat oeuvre qua titels enorm: dat komt door al zijn korte verhalen. Bekijk ze hier maar eens. Uitschieters zijn de enige twee romans die hij schreef en vertaald zijn: De ervaring van de nacht (1945, vertaling Tineke van Dijk) en Onpersoonlijk avontuur (1954, vertaling Jeanne Holierhoek).
Beide zijn in Nederland uitgegeven na Béalu’s overlijden (in 1993) bij uitgeverij onbekende uitgeverij Coppens & Frenks, die hard zijn best deed om kleine pareltjes in de literatuur af te stoffen. Helaas is de uitgeverij ook ter ziele gegaan.
Wie was Marcel Béalu en wat voor leven leidde hij?
Béalu heeft geen typische geschiedenis van een schrijver die in Parijs opgroeide en de mode van de tijd snel onder de knie kreeg. Hij werd geboren in 1908 en groeide op in Selles-sur-Cher. Dat is een stadje ten oosten van Tours en ten zuiden van Orléans. Hij werd hoedenmaker in Montargis (stadje ten zuiden van Parijs) en leerde zichzelf ondertussen literatuur – zoals je vroeger sowieso veel meer autodidacten had (die markt is tegenwoordig commercieel geworden met schrijfcursussen).
Zijn jeugddroom is schrijver worden, vertelt Jeanne Holierhoek in het nawoord:
In 1944 besluit Marcel Béalu, op dat moment zesendertig jaar oud, zijn hoedenwinkel in Montargis vaarwel te zeggen en daarmee ruimte te scheppen voor de realisering van zijn jeugdideaal: een leven als schrijver, in dienst van de literatuur.
De schrijver Max Jacob was een groot supporter van Béalu. Hij motiveerde hem om het schrijven nog iets meer na te streven, maar ook om de hoeden trouw te blijven, ‘want ze horen straks bij je legende’. Béalu kwam er inderdaad op een originele manier op terug, toen hij jaren later zijn autobiografie schreef met de titel: Le chapeau magique (De magische hoed).
In 1944 gaf Gallimard Béalu’s eerste boek uit. Een bundel met korte, poëtische teksten. De reacties waren vrij positief.
Zijn proza werd nogal eens in een adem genoemd met andere surrealistische werken die in dezelfde tijd werden gemaakt. Die vergelijking gaat wel een beetje mank. Volgens vertaler Jeanne Holierhoek heeft het eerder wat van de soms absurde, mysterieuze werken van schrijvers Gérard de Nerval en E.T.A. Hoffman. Ik zou het ook niet echt surrealisme noemen, meer een soort mysterieuze en fantastische verhalen.
Marcel Béalu wilde het zelf ook geen surrealisme noemen:
Ik probeer een klassieke, een voor iedereen begrijpelijke taal te schrijven, wat niet direct de ‘écriture automatique’ of de surrealistische spelletjes typeert. Mijn surrealisme ligt in de personages, de situaties, de plaatsing. Boven ‘surrealisme’ verkies ik woorden als het bovennatuurlijke, het irreële, het surreële, het onirische, allemaal termen die je in het woordenboek kunt terugvinden.
Béalu ambieerde het hogere, het ongrijpbare van literatuur. Het was na de oorlog moeilijk om fulltime schrijver te zijn en hij begon daarom een meubelwinkel in Fontainebleau. Daarvoor bezocht hij veel veilingen, waarover het boek Onpersoonlijk avontuur gaat.
In 1948 dacht hij: waarom meubels als ik meer van boeken hou? Hij begon een boekhandel in Parijs, Le Pont Traversé. Die verplaatste nogal eens. Hij vestigde zich eerst in de Rue de Beaune, later in Rue Saint-Séverin en uiteindelijk in Rue de Vaugirard. En daar zit de zaak tot vandaag de dag nog steeds, maar het is wel een eetgelegenheid geworden.
Als oud-boekverkoper kan ik genieten van deze opmerking van hem:
Iedere schrijver zou eens stage moeten lopen in een boekhandel. Als je ziet hoeveel boeken er al geschreven zijn, word je wel wat terughoudender in het aanbieden van je eigen schrijfsels, en dat kan de kwaliteit alleen maar ten goede komen.
Met zijn boekwinkel hield hij, zoals Jeanne Holierhoek het zegt, vinger aan de pols van wat met schrijven in de mode was, en kan hij zich sterk maken voor schrijvers die volgens hem meer aandacht verdienen. In 1957 begon hij ook nog oom die reden een literair tijdschrift: Réalité secrètes. Dat zou blijven bestaan tot 1971.
Jarenlang schreef hij talloze gedichten en korte verhalen (of in het Frans: micro-nouvelles). Een redelijk vaak geciteerd gedicht is Poemes à dire. Zijn twee eerder genoemde romans gaven hem enige bekendheid.
In 1971 werd de surrealistische film L’Araignée d’eau gemaakt naar een verhaal van Béalu. Hij schreef mee aan de dialogen. Ik heb het geprobeerd maar toch hield ik het niet tot het einde vol. De taal van Béalu werkt volgens mij juist goed op papier, hoewel zijn verhalen zeker iets filmisch hebben.
Béalu overleed in 1993.
Waar gaat De ervaring van de nacht over?
Marcel Adrien heeft last van bijziendheid. Hij bezoekt oogarts Fohat. Die geeft hem een pakket met een heleboel pillen mee en Adrien begint spontaan te lopen. Tot hij aan een plein een hotel vindt met een kamer te huur.
Er is iets vreemds met het hotel. Een eigenaar of eigenaresse is in geen velden of wegen te bekennen. Een vrouw – Edith – is de enige andere bewoner. Het was een voormalig poppenfabriek, vertelt zij, en ontwikkelde zich als een soort huwelijksbureau door toeval. Zo ging het in de ‘betere jaren’: een mannelijke huurder komt en trouwt met de enige vrouwelijke huurster. Zo ging het jarenlang maar Edith had nog geen succes.
Adrien krijgt prompt een baan aangeboden bij de winkel Andco & Cie. Daar is ook al iets vreemds mee aan de hand. Het is een door-en-door corrupt bedrijf, ontdekt hij. Ze bezitten alle zaken in de buurt. Die buurt is ‘het armoedigste zootje krotten dat men zich kan voorstellen’. Uit sommige sloppen komt een geur naar boven die ‘een bataljon rioolarbeiders op de vlucht zou jagen’. Alleen het pleintje waar hij woont, is gevrijwaard gebleven. Toch is alles is met elkaar verbonden, beseft hij.
Zijn oogkwaal bepaalt zijn lotsbestemming, merkt hij op zeker moment op. Dankzij de pilletjes van dokter Fohat kijkt hij anders naar de werkelijkheid.
Ik moest dit provisorische leven aanvaarden, zelfs als het altijd zo zou blijven, zeker als het altijd zo zou blijven.
Hij pakte de taxi en komt terecht in een rijke buurt, de Avenue. Mensen kijken hem na om zijn mooie ogen, waar hij zelf ook wel verbaasd over is. Hij leidt er een mondain leven dat hem niets anders opleverde ‘dan de muffe smaak van een reeks teleurstellingen’. En dan, als hij echt goed gaat zoeken, komt hij dokter Fohat weer tegen. Ditmaal op een zolder en niet meer praktiserend als oogarts. Die kan hem wel nieuwe ogen geven met superkracht als gevolg.
Voor de ik-persoon begint dan een vreemde periode: dingen die hij lief heeft, verpulvert hij met zijn enorme kracht. Deze droomwerkelijkheid waar hij nu permanent in verkeert, begint meer en meer op een nachtmerrie te lijken:
De onzichtbare macht van het kwaad zorgde ervoor dat aan die leegte weldra slechte gedachten ontsproten. Bij het ochtendgloren kwamen ze in giftige bosjes op. Ik had mezelf mijn reden van mijn bestaan kunnen teruggeven door eenvoudig de bril af te zetten. Maar ik had even geen zin meer om dat gebaar te maken. De prachtige wereld die ik had gezien, interesseerde me niet meer, aangezien me niets zou bevrijden van de vernietigende kracht die er de prijs voor was.
Wat een hoop mysterie! Het is verleidelijk om het boek te gaan analyseren, te ‘begrijpen’. Béalu geeft veel materiaal waar je wat mee kunt als gretig interpreterende lezer. Het probleem met de ogen, de verpauperde en corrupte stad (achter de facade van het plein), het hotel zonder bewoners, het chique gedeelte van de stad en hoe ze zijn ogen bewonderen, het atelier waar alles misgaat, het God-achtige karakter van Fohat, het verpulveren van intimiteit. Maar, zoals kunstenaars dan zelf altijd zeggen, iedereen haalt er wat anders uit. Dat geldt hier ook.
Het is duidelijk dat het met onze blik op de werkelijkheid te maken heeft. Aangezien de ogen van Adrien de aanleiding zijn van alles wat er gebeurt. En hij met verschillende blikken de werkelijkheid bekijkt. Wat weer effect heeft op hoe iedereen hém ziet. Is het de blik van het onderbewustzijn?
Als de lezer toch gaat interpreteren… Vergeet dan niet dat Béalu ook niet zou weten wat alles in deze bijzondere roman precies betekende. Ik kan het niet vaak genoeg herhalen: literatuur is geen puzzel, het is mooi proza.
Wat is er zo bijzonder aan zijn stijl?
Tineke van Dijk schrijft het zo in het nawoord van deze roman:
Béalu verstaat de kunst om het uiterlijk van de dingen open te werken, om de blik van de lezer mee te voeren tot achter de buitenkant. (…) Hij onderzoekt de realiteit van het bewustzijn dat met de werkelijkheid botst.
Het maakt dat labels als fantasie of surrealisme lastig op hem te plakken zijn. Zoals veel fantasierijke verhalen vaak het predikaat ‘bizar’ krijgen. Denk aan schrijvers als Belcampo of E.T.A. Hoffman. Zelden is duidelijk wat mensen daarmee bedoelen.
Denk dan bijvoorbeeld aan fantasierijke momenten als deze:
(…) stak ik bijna in looppas over naar het andere trottoir en ging de eerste de beste winkel binnen. Ik kom op die personeelsadvertentie…’ zei ik op goed geluk.
Ze gaven me een grijze stofjas en ik ging direct aan de slag.
Béalu’s surrealisme is eerder een zachte, vriendelijke en droomachtige fantasie, die helemaal niet moeilijk te lezen is. De decors zijn heel normaal. En de karakters laten zich gewillig meevoeren in de stroom van gebeurtenissen.
Via fantasierijke zinnetjes worden de verhalen gaandeweg steeds mysterieuzer. Een voorbeeld:
Zonder een bepaald doel liep ik nu door de lange straten van een voorstad, tussen drommen arbeiders die van de fabriek kwamen. Ze hadden hun armen vrij, hun handen leeg, en met mijn belachelijke pakket was ik hun mikpunt. Ze kwamen me zelfs vlak voor min neus nieuwsgierig aankijken, alsof ze van plan waren tegelijk met de inhoud van mijn pak ook mijn gedachten te stelen.
Ook prachtig mysterieus is een passage als deze:
Het slot klikte, ik drukte de deur open en ik betrad een grote hal (alles had hier bovenmenselijke afmetingen). Hoewel er geen raam te zien was heerste er een zelfde schemering als op de binnenplaats, zodat ik al gauw ontdekte dat er talloze namen op de muren stonden geschreven. Ik bekeek die lijsten van dichtbij maar kon er met geen mogelijkheid ook maar één naam van lezen. Sommige bestonden uit een reeks van dezelfde klinkers, andere uitsluitend uit medeklinkers. Ik zag echter dat de letters niet op de muren gegraveerd waren maar erop geplakt. Waarschijnlijk waren ze ooit, door een of andere ramp, op de grond gevallen en had een onwetende of kwaadwillende hand ze weer aangebracht in die onleesbare volgorde.
Er zijn ook veel absurditeiten in te vinden. Ze zijn niet echt komisch-absurd – het zijn meer over-de-top observaties van mensen of gedrag, zoals de beschrijving van deze oudjes laat zien:
Hun voorhoofden hadden de sponzigheid van bouwvallige muren, hun monden leken op gebarsten randen van oude putten, alleen hun fletse ogen flikkerden nog, als een oude lamp, temidden van puinhopen.
Of deze vlijmscherpe schets van de ‘superbrillen’ van Fohat, die stiekem ook een beetje aan de virtualrealitybril doen denken.
Wie er een kocht – en hij hoefde er maar één uit te kiezen, want de ene deed het effect van de andere teniet – kon dat breekbare instrument niet aan zijn lijf vastklinken. Op een gegeven moment moest hij hem toch afzetten en werd hij weer zichzelf: een sukkel die door de kortstondige illusie slechts in verwarring werd was gebracht. Om maar te zwijgen van de per ongeluk gebroken bril die de beroofde eigenaar vertwijfeld achterliet, tot niets meer in staat.
Wat zijn stijl kenmerkt, is vooral een soort kadans, een ritme, een schets van een atmosfeer waarin je je verliest. Verwacht pagina’s zonder alinea’s, vele blokken tekst zonder dialogen. Er zijn sowieso bijna geen dialogen te vinden – alleen de gesprekken met dokter Fohat zijn dat wel – en dat vond ik wel een gemis, want die dialogen met de dokter zijn erg goed gelukt. Het is hét boek voor mensen die zich graag verliezen in een hypnotiserende verteltrant.
Zelf vind ik het boek fijn om af en toe open te slaan en een paar bladzijden te lezen. Een hele roman achter elkaar is wel te veel van het goede. Het tweede deel van het boek treft me ook iets minder dan het sterke eerste deel. De sterke atmosfeer in het boek heeft me sinds het eerste keer lezen niet losgelaten in mijn geheugen, terwijl ik van het verhaal niet zoveel meer kon herinneren.
Minpunt is in Béalu’s stijl is dat er wel wat onnodige ‘literaire’ vergelijkingen instaan. Zoals deze zin ook prima werkt zonder de opmerking over parelhoenders:
‘Waarop ze allemaal nog harder lachten, sommigen met een afgrijselijk geluid, als het gekakel van parelhoenders.’
Ik denk dat een schrijver als Marcel Béalu meer aandacht had kunnen krijgen als hij als een schrijvende Dalí tekeer was gegaan. Voor hem was het echte surrealisme te hardcore. HIj houdt meer van gewone dingen op een subtiele manier uit het lood te laten hangen.
Tevreden over het artikel? Steun het werk van Indipendenza met een kopje koffie: