Longreads over cultuur - elke maand een nieuwe longread
Adèle D’Osmond: intriges aan het Franse hof

Adèle D’Osmond: intriges aan het Franse hof

Indipendenza geeft om de maand aandacht aan bijzondere literatuur die in het Nederlandse taalgebied is uitgegeven. Deze keer: Verhalen van een tante van Adèle D’Osmond (Arbeiderspers, 2014).

1 december 2023 / 3150 woorden / 17 minuten leestijd / thema’s: Franse geschiedenis, Franse hof, memoires / Feature image via Wikimedia

Wie was Adèle D’Osmond?

Adèle D’Osmond – geboren in 1781 – was dochter van markies René Eustache d’Osmond. Die achtergrond gaf haar meteen een ander type opvoeding. Ze groeide op met de prins van het Franse hof (die overleed op zevenjarige leeftijd), maakte de Franse revolutie mee van 1789, vluchtte naar Londen waar haar vader ambassadeur was, had een gedwongen huwelijk met een dertig jaar oudere graaf, ging in 1804 weer naar Parijs, maakte de opkomst van Napoleon mee, ervaarde de val van Napoleon in 1814, maakte de restauratie van de Bourbon-koningen van dichtbij mee, de 100-daagse machtsovername van Napoleon in 1815 en daarna de revoluties van 1830 en 1848.

Wat doet dat allemaal met je wereldblik? Ze moest wel meedeinen met de geschiedenis. En dat ging haar eigenlijk heel goed af.

De eerste kroonprins was dol op me en liet me voortdurend vragen bij hem te komen spelen, en de hertog van Berry kreeg straf omdat hij op het bal alleen met mij wilde dansen. Mevrouw en mijnheer van Angoulême waren minder op me gesteld. De rampspoed van de Revolutie maakte een einde aan mijn succes in hofkringen. De gebeurtenissen waren te ernstig geworden om zich nog te amuseren met de aardigheden van een kind; het was 1789 geworden.

Adèle D’Osmond maakte dankzij haar afkomst veel dingen dingen zelfstandig en van dichtbij mee. Prachtig materiaal voor memoires natuurlijk.

Ze leefde ook grotendeels zelfstandig haar leven omdat het huwelijk met de dertig jaar oudere graaf van Boigne niet goed werkte:

Ten tijde van mijn huwelijk was hij nogal op de penning, al pronkte hij graag, en als ik gewild had, had ik een veel groter gebruik van zijn rijkdom kunnen maken dan ik gedaan heb. Ik denk dat een oudere, een beetje geslepen vrouw, die grote prijs had gesteld op de genoegens die geld verschaft en die het testament had gezien waarover hij voortdurend sprak en dat ik hem wel vijf of zes keer heb zien maken en overmaken, voor zichzelf en voor hem een heel wat beter gebruik had kunnen maken van de positie waarin ik me bevond. Maar wat kon het meest naïeve en onbedorven meisje van de wereld daarmee! Ik viel van de ene verbazing in de andere over al die kwalijke hartstochten die ik voor mijn ogen zag opkomen. Zijn absurde jaloezieaanvallen, op de meest ruwe wijze tot uitdrukking gebracht, verrasten me, maakten me kwaad, wekten mijn minachting op.

Deze opmerking is ook vrij pijnlijk:

Van tijd tot tijd was mijnheer van Boigne er zeer op gesteld te laten zien dat hij een mooie, goed afgestelde machine had verworven.

Haar conclusie over deze relatie – zo nuchter opgeschreven – komt aan als een literaire kaakslag:

Ik zal verder in geen enkel detail over mijn huwelijk treden. Laat het genoeg zijn te zeggen dat hij, die wanhopig was en dacht mij te aanbidden als wij niet bij elkaar waren, en die meteen genoeg van me had en me begon te haten als wij samen waren, me vijf of zes keer voor altijd heeft verlaten. Al deze scheidingen gingen vergezeld van scènes die mijn jeugd hebben vergald, een jeugd die zo slecht gebruikt is dat zij voorbij is gegaan zonder dat ik het me realiseerde, en achter me bleek te liggen zonder dat ik ervan genoten had.

Deze memoires schreef ze aan het einde van haar leven. En ze schreef ze in feite alleen voor de entertainment van haar neven (vandaar de titel)!

Zijn er voorbeelden van de historische perioden die ze meemaakte?

Die zijn zelfs talrijk. Ze maakte de opkomst van Napoleon van dichtbij mee. Deze dialoog beschrijft het moment dat ze hem ontmoet:

Ik stond tussen twee vrouwen die ik niet kende. Hij vroeg de eerste haar naam, zij antwoordde dat ze de dochter van Foacier was. ‘Aha,’ zei hij, en hij liep door.
Naar zijn gewoonte vroeg hij ook mij naar mijn naam, ik gaf hem die.
‘U woont op Beauregard?’
‘Ja, Sire.’
‘Dat is een mooi landgoed, uw echtgenoot laat er veel werken uitvoeren; dat is een dienst die hij het land bewijst en ik ben er hem erkentelijk voor, ik heb achting voor alle mensen die werk verschaffen. Hij is in Engelse dienst geweest?’
Ik vond het eenvoudiger om ja te zeggen. Hij hernam: ‘Nou ja, niet helemaal. Hij is een Savoyard, nietwaar?’
‘Ja, Sire.’
‘Maar u, u bent Française, volstrekt Frans; wij eisen u op, dat is een recht waarvan men niet makkelijk afziet.’
Ik boog.
‘Hoe oud bent u?’
Ik zei het hem.
‘En nog eens oprecht ook! U ziet er veel jonger uit.’
Ik boog weer; hij ging een halve stap verder, maar kwam naar me terug, zachter sprekend en op een vertrouwelijke toon: ‘U hebt geen kinderen? Ik weet wel dat het niet uw schuld is, maar u moet ervoor zorgen dat u ze krijgt, gelooft u mij, het is een goede raad, neem die ter harte!’
Ik wist niet wat te zeggen; hij keek me een ogenblik aan, glimlachte nogal vriendelijk en ging door naar mijn buurvrouw.
‘Uw naam?’
‘De dochter van Foacier.’
‘Nog een dochter van Foacier!’ – en hij vervolgde zijn wandeling.

Ook geestig is deze observatie van Napoleon:

De keizer en zijn gevolg liepen bij binnenkomst meteen door naar het podium aan het andere uiteinde van de zaal. Hij liep voorop, zo snel dat iedereen, met inbegrip van de keizerin, bijna moest hollen om hem bij te houden. Dat deed afbreuk aan de waardigheid en de gratie, maar al dat froufrou, die verhaaste pas hadden iets veroverends, dat goed bij hem paste.

Ze had een invloedrijke salon. Een salon is de naam voor een plek waar vrijdenkers, filosofen, kunstenaars, politici, wetenschappers en andere invloedrijke personen samenkwamen om met ‘ésprit’ met elkaar te praten. Als je het zou verplaatsen naar het heden, zou je het kunnen vergelijken met een populaire talkshow waar iedere gast enorm geestig, intelligent en filosofisch zou zijn. Een salon was het intellectuele genoegen van die tijd.

Neem deze observatie van de schrijver Chateaubriand die ze goed kende van de salon:

Hij wil kapitalen ontvangen, ze verspillen, de armoede voelen, schulden maken, zich tot ambassadeur laten benoemen, de toelagen voor zijn huishouding uitgeven aan grillen, zijn aanstelling opgeven en meer overladen met schulden dan ooit een positie verlaten waarin hij vijfentwintig paarden in zijn stal had staan, het genoegen hebben een dinerinvitatie te weigeren omdat hij zogenaamd geen geld heeft om een huurrijtuig te betalen, kortom allerlei gevarieerde sensaties ondergaan om de verveling te verdrijven, want uiteindelijk is dat het doel en het grote geheim van zijn leven.

Haar maatschappelijke succesperiode was tijdens de periode van Louis-Philippe van Orléans, die na een woelige periode in 1830 aan de macht kwam. Ze had zelf ook een rol in deze periode omdat het een chaos was in de stad en mensen haar vroegen om de potentiële koning en koningin, die ze kende van haar jeugd, een update te geven van de situatie. Je kunt er meer over lezen op Wikipedia.

Ik zei tegen mevrouw van Rauzan, die me hielp mijn hoed vast te maken, zo gehaast was ze me op weg te weten: ‘Wees mijn getuige dat ik niet naar Neuilly ga als orleaniste maar als goede Française die vrede in het land wil.’ Zij wenste me alle succes en antwoordde dat mijn missie een werk van barmhartigheid was.

Ze begon met schrijven in 1835, overleed in 1866. De memoires werden pas veertig jaar na haar overlijden (1907) voor het eerst gepubliceerd. Onder andere Marcel Proust was een fan van haar proza en baseerde het karakter Madame de Villeparisis op haar. Ze schreef ook twee romans, maar die werden lang niet zo beroemd als haar memoires.

Wat was er zo bijzonder aan haar memoires?

Adèle D’Osmond schreef haar memoires ogenschijnlijk in een ruk. Ze maakte daarbij ook best wat missers met namen en plaatsen, en dat erkent ze zelf ook al.

(…) als ik zou willen proberen zinnen te redigeren, zou ik de enige verdienste verliezen waarop deze bladzijden aanspraak mogen maken, namelijk dat ze zonder enige pretentie, geheel en al in een eerste opwelling zijn geschreven. Als ik op een of andere manier onderzoek had moeten doen, anders dan in mijn geheugen, zou ik er snel mee opgehouden zijn; ik wilde alleen een tijdverdrijf, geen werk.Als mijn neven dus ooit een blik op deze bladzijden werpen, moeten zij niet verwachten een boek aan te treffen, maar alleen verhaaltjes van een oude vrouw, salongebabbel; ik hecht er niet meer waarde aan dan aan mijn borduurwerk.

Een ego zat haar niet in de weg bij het schrijven en dat maakt het proza goed leesbaar. Ze kan goed observeren en mensen fileren. Ik heb daar veel lol aan gehad. Rake anekdotes over mensen volgen elkaar in rap tempo op. De geschiedenis was voor haar op het moment van schrijven een prachtige berg anekdotenmateriaal over veelal personen die er toch niet meer waren.

Wat wel opvalt is dat als ze iemand niet hoffelijk of nobel vindt, ze louter negatief schrijft over die persoon. Als ze positief is over iemand, lees je dingen als ‘een beminnelijk persoon’ en gaat ze door met onderschrijven hoe nobel iemand was. De karaktertrekken waren definitief. Er was geen grijs gebied in haar denken over mensen. Ze was intelligent maar empathie was denk ik niet haar sterkste kant.

Soms doet het me ook denken aan sprookjes, zoals dit bijna regelrecht uit een verhaal van Perrault lijkt te komen, maar het is toch echt een anekdote met haar vader (de markies):

Mijn vader trof de ridder aan terwijl hij in de deuropening praatte met een monnik, die hem dringend aanraadde de reis te onderbreken.‘Wat vindt u ervan, markies?’ ‘Wat mij betreft, nu de wijn eenmaal uit het vat is, kunnen we hem maar beter opdrinken.’ ‘Absoluut, heren,’ reageerde de brave monnik, ‘absoluut; er staan al twee flessen op tafel en als dat niet genoeg is, hebben we meer.’

Bij het schrijven over haar vroegere jaren kijkt ze meer naar mensen, terwijl ze later meer naar de geschiedenis kijkt. Ze legt bijvoorbeeld helder uit hoe ze ook een rol heeft in dat de Louis-Philippe koning wordt in 1830. Een aardig voorbeeld van geschiedenis van binnenuit – temeer ze de betrokken allemaal kende. Het heeft er misschien ook mee te maken dat ze die periode nog het beste herinnert op het moment van schrijven.

Haar sterkste punt is het observeren, het minste punt is dat de teksten je nergens verbijsteren met nieuwe inzichten. Soms zou je hopen dat ze meer zinnen als deze had geschreven:

Onpartijdigheid is een kwaliteit waarop iedereen zich beroemt en die au fond niemand bezit.

Het is wat dienstbaarder proza. De bonus is dat het allemaal prettig is geschreven en je de bijna twee eeuwen afstand niet echt merkt.

Zijn er voorbeelden van haar stijl?

Er zijn voldoende voorbeelden van haar kwaliteiten. Zoals een heel leven schetsen in nauwelijks een alinea:

Mijnheer van Lusson, een jongeman met een aangenaam voorkomen, immens rijk, goed officier, gewoon in de beste kringen te verkeren, beging de onvoorzichtigheid naar een van die bals te gaan. Hij werd er hardhandig verwijderd en was zo wanhopig over het belachelijke figuur dat hij had geslagen – en dat in een tijd waarin je gezicht verliezen het ergste was dat iemand kon overkomen – dat hij na terugkomst in Parijs zelfmoord pleegde.

Genadeloze observaties maken:

Mevrouw van Polignac heeft haar heel wat meer schade berokkend. Niet dat zij een slecht mens was, maar zij was indolent en weinig spiritueel; zij intrigeerde uit luiheid. Zij werd overheerst door haar schoonzuster gravin Diane, een even ambitieuze en geldzuchtige als zedeloze vrouw, die alle gunsten voor haar en haar familie wilde binnenhalen, en getiranniseerd door haar minnaar de graaf van Vaudreuil, een volstrekt lichtzinnige en immorele man, die via de koningin de schatkist plunderde ten behoeve van zichzelf en zijn makkers bij hun uitspattingen. Hij maakte mevrouw van Polignac scènes als zijn verzoeken om geld niet onmiddellijk gehonoreerd werden; dan trof de koningin haar favoriete in tranen aan en zorgde er meteen voor ze te drogen. Voor zichzelf vroeg mevrouw van Polignac niets: zij beperkte zich ertoe nonchalant de gunsten te aanvaarden die door de intriges van gravin Diane waren voorbereid, en de koningin loofde haar belangeloosheid. Zij geloofde er echt in en hield oprecht van haar; gedurende een aantal jaren heeft zij een onbegrensd vertrouwen in haar gehad.

Subtiele hardheid in woorden:

Maar sinds hij zich met mevrouw van Balbi had gelieerd, kwam hij bijna nooit meer bij haar en zij troostte zich met de intimiteit van haar kameniersters en, het is triest om te moeten zeggen, met zoveel drank dat het publiekelijk opviel.

Geestig schrijven over de gewoontes rondom de koning in die tijd:

De koning kwam binnen vanuit een zijkamer, met zijn gevolg. Zijn haren waren opgerold en hij had zijn ordetekenen afgedaan. Zonder op iemand acht te slaan ging hij het hek rond het bed binnen; de geestelijke van dienst ontving uit handen van een kamerdienaar het gebedenboek en een grote tweearmige kandelaar; hij volgde de koning achter het hek, gaf hem het boek en hield gedurende het gebed, dat kort was, de kandelaar vast. Vervolgens ging de koning terug naar het deel van de kamer waar zich de hovelingen bevonden; de geestelijke gaf de kandelaar aan de eerste kamerdienaar en deze bracht hem naar de door de koning aangewezen persoon, die de kandelaar gedurende de hele tijd dat het coucher duurde in de hand hield. Dit was een zeer begeerde onderscheiding. In alle hofsalons was dan ook de eerste vraag aan degenen die van het coucher terugkwamen: ‘Wie had de kandelaar?’, en de keuze werd, zoals dat altijd en overal gaat, zelden goedgekeurd.

Schetsen van gewoonten rondom de adel:

De zeden waren nog heel wat losser dan vóór de Revolutie en de uiterlijke vormen die de immoraliteit een fraai laagje vernis gaven, bestonden niet meer. Graaf Louis van Bouillé, die dronken een salon binnenkwam, ging naast de hertogin van Montmorency zitten, trok de hertogin van Châtillon aan de andere kant naar zich toe en zei tegen iemand die hem maande zich te gedragen: ‘Kom nou! Wie heeft er wat aan te merken, ben ik niet op mijn landerijen?’ – en hij plaatste zijn beide handen op die dames. Die toon was niet alleen mijnheer van Bouillé eigen. Bijna iedereen in die kringen leefde samen zonder dat de Kerk hun verbintenis had ingezegend. Gebrek aan geld, de noodzaak om samen te leven om te kunnen overleven, diende voor sommigen als reden, voor anderen als voorwendsel. En trouwens, alles werd vergeven mits men maar de juiste opvattingen had.

De bonus van de karakteriseringen is het tijdsbeeld dat ze schept:

Mejuffrouw Monbadon, dochter van een notaris uit Bordeaux, had de leeftijd van vijfentwintig jaar bereikt. Zij was mooi opgegroeid, intelligent en vooral ambitieus. Zij werd ten huwelijk gevraagd door een landjonker uit de buurt, mijnheer van Blagnac. Hij behoorde tot een koninklijk lijfwachtkorps. De man was arm, weinig beschaafd, niet in staat haar kwaliteiten te beoordelen, maar wilde delen in het kleine vermogentje dat zij van haar vader zou erven. Degene die de huwelijksonderhandelingen voerde, wees op de hoge geboorte van mijnheer van Blagnac: hij was van het huis Durfort. Juffrouw Monbadon liet de desbetreffende documenten komen, bevond ze in orde en trouwde met mijnheer van Blagnac.Met weinig meer bagage dan de map die de genealogische akten bevatte, nam zij samen met haar man de diligence naar Parijs.

Haar eerste bezoek gold Chérin; zij overhandigde hem haar documenten en verzocht hem ze zorgvuldig te onderzoeken. Een paar dagen later kreeg zij de bevestiging dat de verwantschap van mijnheer van Blagnac met de tak Durfort-Lorge geheel en al vaststond. Zij liet zich daarvan een certificaat geven en begon zich Blagnac van Civrac te noemen. Zij schreef aan de oude maarschalk van Lorge en vroeg hem om een onderhoud. Ze zei heel bescheiden dat ze maar voor korte tijd in Parijs was en dat ze dacht dat haar man de eer had familie van hem te zijn.

Misschien was het van heel ver, maar het was een zo grote eer, een zo groot geluk, dat zij niet naar de obscuriteit van haar provincie wilde terugkeren zonder gevraagd te hebben hem te mogen ontmoeten. Als zij zo aanmatigend mocht zijn ook nog te vragen of mevrouw de maarschalkse haar één keer wilde ontvangen, zou haar geluk geen grenzen kennen. De maarschalk liet zich overhalen door die zoetsappige woorden, zonder overigens de verwantschap uitdrukkelijk te erkennen, iets waar zij ook niet op aandrong. Zij mocht op bezoek komen en gedroeg zich allerliefst. Ze kreeg toestemming terug te komen voor een afscheidsvisite en kwam terug. Het vertrek liep vertraging op en ze kwam nog eens terug. Ze vertrok niet.

Weldra was de maarschalkse dol op haar en zat zij op een taboeretje aan haar voeten, werkte mee aan hetzelfde borduurwerk en werd als huisvriendin beschouwd. De echtgenoot vertoonde zich niet. Op een dag, toen zij al helemaal geaccepteerd was, maakte iemand een minachtende opmerking over de status van lijfwacht; zij keek op met een verbaasde blik. Eenmaal alleen met de van Lorges zei ze: ‘Maarschalk, ik vrees dat wij in onze provinciale onwetendheid schuldig zijn aan een groot onrecht jegens u, aangezien een van uw familieleden lijfwacht is. Dat is dus ongepast?’ Mijnheer van Lorge antwoordde vriendelijk, maar wees de verwantschap van de hand. ‘Mijn hemel,’ zei ze, ‘ik begrijp niets van die dingen, maar ik zal u de papieren van mijn man laten zien.’ En ze kwam aan met documenten die keurig in orde waren en met het certificaat van Chérin.

Er viel niets tegen in te brengen en ze hadden daar trouwens ook geen behoefte meer aan. De echtgenoot werd uit het lijfwachtkorps gehaald, kreeg een rang in een regiment en werd naar een garnizoensplaats gestuurd. De vrouw kreeg een kamertje in het huis van de familie van Lorge. De maarschalk had geen zoon. Maarschalk van Duras had er maar één, die al beloofde een slecht element te worden. Mevrouw van Blagnac was zwanger en kreeg alle nodige zorgen; het taboeretje werd een fauteuil. Weldra werd zij alleen nog mevrouw van Civrac genoemd, de tweede titel van de tak Lorge. En al na weinige maanden was zij zo goed ingevoerd in het huis dat iedereen naar haar pijpen danste, al zorgde ze ervoor dat ze steeds de meest respectueuze hoogachting voor mijnheer en mevrouw van Lorge betoonde.

Meer lezen of luisteren